06 – Shining Monkey

Plotseling besef ik dat er hier geen bus meer vertrekt naar de stad waar ik verblijf. Ik ben in Chitrakot, een filmisch decor met een waterval. Ik zit op een van de vele straatstalletjes en vind tijd om te schrijven onder de nieuwsgierige blik van een jongetje dat net van school terugkomt. Ik vraag of er nog een bus komt, en ze schudden nee. Ik ben niet zeker wat ze bedoelen. Opeens hoor ik een bus vertrekken en vliegensvlug raap ik mijn spullen bijeen om de bus achterna te rennen. Ik stap in, maar iets verderop moet ik uitstappen. Deze bus gaat helemaal niet mijn kant op.

Nu wordt het me echt duidelijk: er is geen bus meer terug. Op deze plek is ook geen overnachting mogelijk. Plotseling komt het schooljongetje op me af. Hij brengt me mijn fototas met al mijn fotomateriaal en schrijfsels. Dat was ik in mijn haast vergeten in het straatstalletje. Ik besef mijn grote geluk maar weer eens. Uit het niets komt een jonge man op me af en biedt me een lift aan met zijn grote jeep. Mijn zoektocht om de stad te bereiken is hier niet onopgemerkt gebleven en, zonder dat ik het zelf besefte, was het nieuws al de ronde gaan doen. Een grote chaos aan de buitenkant, maar bijzonder georganiseerd. Chaos is nooit chaos vanuit het standpunt van de wanorde.

Het India dat ik ontdek, heeft veel weg van een pretpark. Hoe anders kan ik India bekijken met zijn vijfduizend goden, waarvan er één een Shining Monkey God is, met zijn eigen ‘monkey’-tempel? Of slapende heilige mannen die vanuit hun liggende houding op de grond een aalmoes vragen voor een foto met een Holy Man? Dit land heeft een pensioen opgestart om oude, heilige koeien op te vangen, maar vrouwen dragen de lasten van zwaar, heet asfalt op hun hoofd. Het kastensysteem is hier nog een traditie, maar daar merk ik weinig van.

Ik loop een bioscoop binnen om Tiger, de film van het jaar, te zien. Het publiek beleeft de film volledig, roepend en gillend. En als India verheerlijkt wordt, voel je het nationale gevoel bij het publiek.

In India heb ik vaak over eerlijkheid gesproken. Toch denk ik niet dat ze echt zulke bedriegers zijn zoals ze zelf beweren, omdat vreemdelingen hun dat steeds voorhouden. Ze proberen ook maar te overleven. Het is hun manier van handelen. Ze spelen en ik speel mee. Dat maakt mijn reis een stuk aangenamer.

Ze kijken je strak aan met hun gitzwarte ogen. Ze staren zoals de zon met een loep een bos hout zou doen ontbranden. Dan glimlach ik naar hen en soms glimlachen ze terug. Maar soms ook niet, zoals de vrouwen en mannen die ik in verlaten gebieden tegenkwam in Shattisgharth. Ze spelen en ik speel mee.

De watervallen van Jopalpur. Het is momenteel het droge seizoen. Hoe zou deze streek er tijdens het regenseizoen uitzien? Groen, vochtig, kleurrijker?

Ik strand in Kutry. Mijn bestemming was het krokodillenpark, maar de politie houdt ons tegen. Terroristen zouden de streek onveilig maken. Ik probeer meer te weten te komen, maar dat lukt me niet. Het park is ontoegankelijk.

Ik wandel door het tropische woud van Kutry. De grond is droog en rood, alsof ik op een ader van de wereld loop, dicht bij zijn hart. Ik loop een dorpje binnen. De gekleurde, groen-blauwe huizen strelen mijn oog. Ik doe iets vreemds: ik ga onder een boompje in het dorp zitten en begin te schrijven. Was hier een terrasje geweest, dan had ik me daar zeker neergevlijd.

Eerst wordt er een man op me afgestuurd om te zien wat ik hier kom doen. De bewoners hadden al argwanend naar me gekeken toen ik door hun aarden straten langs hun huizen liep. Heel langzaam komen de anderen dichterbij. Ik leer twee kinderen jongleren.

Zelfs de koeien verkleden zich hier. In Hyderabad kan ik niet omkijken naar de vele van kop tot teen gesluierde vrouwen. De kleuren op de gewaden van de vrouwen maken hier plaats voor zwart. Een bizar gevoel in een toch gekleurde stad. Af en toe voel ik dat vrouwen vanonder hun sluier naar me staren, en ik vind dat niet eerlijk. Waarom mogen zij mij aanstaren en ik hen niet?

05 – Frank

Er zijn weinig niet-Indiase toeristen in Shattisgharth. Frank en ik vallen op in deze grote massa rondtrekkende mensen. Dit is Franks zesde reis door India, maar voor de eerste keer bezoekt hij deze streek. Hij zoekt een motor om door het land te kunnen reizen, maar hij heeft zich misrekend. Het is hier veel minder toeristisch en dus zijn de voorzieningen niet zoals in de toeristische streken. Dat wordt ook duidelijk als we een hotel zoeken. Er zijn er weinig, en de weinigen die toestemming hebben om buitenlandse toeristen te ontvangen, vragen exorbitante prijzen – wel zesmaal hoger dan in de toeristische streken.

Ik zal vijf dagen lang met Frank optrekken, maar eigenlijk had ik hem vanaf de eerste dag al van me willen afschudden. Wat ik niet kan ontkennen, is dat Frank me door deze streek loodst op een manier die ik zelf niet zou doen. Het zoeken naar een hotel ging met z’n tweeën ook wat makkelijker.

Frank is nogal een zeurpiet. Een arbeider uit Frankrijk met een diploma biologie op zak. Hij legt voetbalvelden aan en kan zo makkelijk een heel seizoen reizen. Hij zanikt dat hij geen motor vindt, hij zanikt over de slechte wegen en dat de hobbelige busritten vreselijk zijn voor zijn slechte rug. Na zoveel jaren is er nog steeds niets veranderd. Ze bouwen nog steeds schamel: de teer voor de wegen wordt door vrouwen met kleine emmers naar de werkplek gedragen. Ze stutten hun huizen met bamboe. Ze bouwen hun huizen zelf, maar die kunnen morgen alweer in elkaar zakken. Alles wat ze bouwen, valt in duigen nog voordat het af is.

De Indiërs die ik tegenkom, zijn minder kritisch. Ze zijn trots op hun nieuwe, grote leider, die welvaart voor alle Indiërs brengt, aldus Jitish Verna, een Indiër die ik ontmoet bij de prachtige watervallen van Japalut. Ik zie ook watervallen in Kutusmar en kom in de grotten van Chitrakot. Hun leider wil iedereen een toilet en een bankrekening geven, om de armoedesteun op te storten en zo de corruptie onderuit te halen. Het zijn de Engelsen die India beroofd hebben, ook al hebben ze het land uit het tribale tijdperk gehaald, treinen gegeven, geïnvesteerd in India en het Engels hier geïntroduceerd. Op het verhaal van Howard reageert hij afwijzend. Moslims hebben hier te lang geregeerd. Zij en de christenen hebben schik, want hun leider wil verandering.

In Jogpalpur kom ik een jeugdleider tegen die met zijn jongeren het beeld van hun leider afstoft. Trots, want hij wil India proper maken. Maar zullen die paar stofborstels het verschil maken? De Engelsen mogen hier dan wel jaren geregeerd hebben, hun quasi-discipline hebben ze niet overgedragen aan de Indiërs. Wachten in een lange rij kan een vervelende zaak worden in India. Wachten op een busticket. Of een bus opstappen. Frank krijgt er een punthoofd van. Hoe vaak heb ik hem niet mensen horen aanvallen in zijn vulgaire Frans? Hij kon er ook niet tegen dat ze steeds mensen ronselen en zo hun eerlijke deel in de verkoop krijgen. Zo werkt het hier.

Maar is dat zo verschillend van ons systeem, met makelaars, advocaten en weet ik hoeveel officiële tussenpersonen? Zo werkt het bij ons, zo werkt het hier, Frank. Soms moet je dat gewoon een beetje accepteren.

— Dat ze eens echt werk maken van vuilnisbakken, een modern afvalbeleid, waterzuivering, zegt Frank met draaiende ogen. Hij gelooft allang niet meer in deze verandering. Soms vraag ik me af waarom Frank naar India komt als hij er zoveel aan hekelt. Ik erger me rot aan zijn zeurderige houding en zijn agressiviteit. Hij vergroot de gebreken van dit land met zijn westerse superioriteit. Hij verwacht ook dat zijn wereld niet verandert: het mag niet duurder worden. Hij blijft verwachten dat ze kamers voor niets verhuren. Maar hij heeft ook gelijk dat de stijgende prijzen niet voor properere kamers zorgen. Of betere bussen en wegen.

Ik zie vrouwen op blote voeten, in gekleurde, prachtige gewaden, zand op hun hoofd naar de wegenwerken dragen. Ze scheppen asfalt in kleine tonnen langs de weg en spreiden dat handmatig over de nieuwe, aan te leggen wegen. Het lijkt wel of de weg weer stuk zal zijn voordat hij af is. Maar Frank is onnodig agressief. Hij maakt zich kwaad op hen en snauwt hen af. Dat maakt mij ongemakkelijk en ergert me mateloos. Ik merk dat Frank een stuk rustiger wordt zodra hij zijn joint heeft gerookt.

Oké, ze zijn opdringerig en als buitenlander betaal je zeker wel een paar roepies meer. Ze vragen honderd keer waar je vandaan komt of proberen je iets op te leuren. Ik kan zijn agressieve gedrag niet meer aan en in Hampi zullen onze wegen scheiden.

04 – Bhoomi

Het liefst ben ik onderweg, en ik onderneem een treinreis van twintig uur. Ik wil weg uit Rajasthan. Ik was aangekomen in Jaisalmer en, zoals zoveel toeristen, de woestijn ingetrokken. Ik zat op de vele dakterrassen in al die gekleurde steden die ik bezocht. De vele tempels, de vele heilige mannen, de aapjes. De paden die toeristen belopen. Een paar keer kreeg ik ruzie met jongeren en oude hindoes. Een groep jongeren wilde niet dat ik een bepaalde straat insloeg om een andere kant van de stad te bekijken. Dreigend achtervolgden ze me op hun motor. Gelukkig was er daglicht, maar ik keerde toch op mijn stappen terug.

Een andere keer kreeg ik een heilige bloem in mijn handen gedrukt. Ik nam hem aan in mijn linkerhand, en dat werd helemaal niet geaccepteerd. Een andere keer werd ik bijna aangevallen bij een heilig meer. Ik weet zelf niet meer wat ik gedaan had, maar het is niet moeilijk om fanatieke heiligen uit hun tent te lokken. Het is allemaal een beetje hypocriet. Waarschijnlijk zijn ze wel gelovig, maar ze halen ook veel munt uit deze toeristische trekpleisters.

Dit zijn anekdotes uit de vele mooie verhalen die ik hier mocht beleven. Maar ik ben hier niet alleen om deze show te zien en neem de volgende trein, zo lang ik maar kan, richting Shattisgharth.

De landschappen, de kleuren – goudgeel, blauw, oranje – trekken vredig aan me voorbij. Door de getraliede ramen valt de winterse Indiase zon. Veel mannen zitten op oude, versleten banken, opgeslorpt door hun telefoons; sommigen slapen, anderen spelen kaart. Bij het binnenrijden van de vele stations krijgen de geluiden van de steden de overhand. Leurders lopen af en aan. Bedelaars proberen ook hun deel te bemachtigen.

Mijn reis wordt halverwege onderbroken om op een aansluiting te wachten. Ik ben de enige buitenlander in dit station. Dit is een grote verandering sinds ik uit Jaisalmer vertrokken ben. Het voelt goed en vreemd aan. De toeristen zijn vervangen door Indiase toeristen. Een politieagent verkleedt zich in het openbaar in deze wachtzaal. Een man zonder benen schuift over de grond en moet het opnemen tegen een hond om zijn banaan te beschermen. Ondertussen stopt de mechanische stem geen moment met het afratelen van alle treininformatie. May I have your attention, please…

Onderweg breekt de lens van mijn fototoestel. Het kan niet meer scherpstellen en blijft in macrostelling steken. Soms lukt het, door hard te schudden, om een andere focale lengte te krijgen. Eerst word ik er gek van, maar al snel laat ik het los en probeer ik op een andere manier te fotograferen. Ik heb een scherp beeld op vijftien centimeter met een diepte van tien centimeter. Ik merk een gsm die aan een stopcontact aan de muur ligt op te laden, en het beeld geeft me een idee. Ik fotografeer de telefoon met de volle wachtzaal op de achtergrond. Het duurt even voordat ik het beeld krijg dat ik wil, en mijn foto veroorzaakt een kettingreactie van selfies. En zo ontmoet ik Bhoomi… via een foto.

De telefoon is van een oudere man in deze wachtzaal, en ik kan hem volledig begrijpen dat hij mijn foto van zijn telefoon niet snapt. Ik vertel hem niet het verhaal van mijn kapotte lens, maar eerder mijn verbazing over dit beeld. Al die telefoons aan de muur, liggend op een stopcontact om op te laden. Dit zie je niet in België. Wij wachten trouwens ook geen uren in de nacht op een trein.

Ik kan een gesprek met hem aanknopen via zijn dochter, die Engels spreekt. «Jugar», weet de oude man me te vertellen. Het is waarschijnlijk allemaal niet zo legaal, maar iedereen in India trekt zijn plan, zo gaat het hier uiteindelijk aan toe. Ik vraag me af of het Brusselse «en stoemelings» dit woord niet het beste evenaart.

Ik ga dus vele malen op de foto met iemand voor een selfie. Zo kom ik ook in gesprek met Bhoomi, een meisje van veertien, heel trots op haar Engels. Schuchter kwam ze op me af om een selfie te vragen. De moed kreeg ze van haar vader. Ze wil reizen en ingenieur worden. En zo kom ik door het lange wachten op de trein.

03 – Howard

Kunnen we in de verkeerde stad terechtkomen? Kunnen we de verkeerde mensen tegenkomen? De ijskoude nachttrein door Rajasthan, met zijn boerende, zuchtende, scheten latende bewoners, heeft me onderkoeld. Kinderen die huilen en zingen, venters van chai, veters, ritsen en muziek. Het liefst ben ik onderweg, in een wereld van momenten – momenten die nooit terugkeren, eenzame, zeldzame gebeurtenissen. Een moment past zich nooit aan; je komt erin terecht, zonder na te denken. Terwijl je je kunt afvragen waarom of hoe je erin terechtkomt, is het moment er gewoon.

“No pictures!” roept een man me kwaad toe. Ik fotografeer het belabberde plafond van de bus die me naar mijn volgende bestemming brengt. “Yes, you can,” zegt een jonge man, geërgerd door het gedrag van de ander. Even later steekt de ‘no picture’-man een sigaret op. De jonge man vraagt heel moedig of hij wil stoppen. Dat wordt eerst geweigerd, maar dan roept hij “no smoking!”, waarop de man stopt.

Ik heb een busrit van zeven uur achter de rug en merk dat ik de verkeerde richting uit ben gegaan. Dit is niet de bestemming die ik voor ogen had.

Pas als ik na zeven uur bus Jaipur binnenrijd, besef ik dat ik niet, zoals gepland, in de blauwe stad Jodhpur ben. In mijn haast om de aansluiting te halen, heb ik het kleine verschil in stadsnamen niet opgemerkt. Ik rij de ‘Pink City’ binnen en ontmoet Howard.

Hier begint een verhaal over vertrouwen. Howard stelt voor me te helpen. Hij heeft mijn verwondering opgemerkt en belooft me te helpen een ticket naar Jodhpur te vinden. Maar eerst koopt hij bier voor mij en whisky voor zichzelf. Waarom ook niet? We stappen een vuile illegale bar binnen. Het is laat en ik wil een hotel en een treinticket naar Jodhpur. Deze stad is me te groot en te druk.

Howard vindt al snel iemand die kan helpen. Blijkbaar is het station gesloten en ze rijden me naar een reisbureau, waar ze me een ticket aanbieden voor 800 roepies, uitgeprint op een A4’tje. Die prijs lijkt me overdreven en ik vraag om me terug naar het station te brengen. Ik ga zelf wel op zoek naar een ticket, maar ze rijden me naar een hotel en blijven aandringen om het ticket te kopen. Ik weet niet waar ik ben in deze stad. De buurt ziet er nogal ruig uit. Hoe kan ik weten dat dit een officieel ticket is? Een A4’tje zomaar afgedrukt? Al snel sta ik met een tweetal verkopers te discussiëren, terwijl Howard aan de kant toekijkt. Ik begrijp niet waar al die mensen zich plotseling mee bemoeien.

Uiteindelijk stellen ze voor om me naar het station te rijden. Een kleine schrik bevangt me als ik besef dat ik mijn rugzak heb achtergelaten en het kaartje met het adres van het hotel niet echt gecontroleerd heb. Ik wilde geen westerse achterdocht laten blijken. De beleving wordt vreemder en vreemder als blijkt dat het station toch open is en het ticket echt, maar viermaal duurder dan een officieel ticket. Ik laat de verkoper weten dat ik het ticket niet wil, waarop hij geërgerd wegloopt.

En daar sta ik dan, in Jaipur, zonder mijn rugzak en zonder te weten waar mijn hotel zich bevindt. Gelukkig heb ik nog mijn paspoort, mijn bankkaart en mijn zo beminde fototoestel. Ach, de rest kan ik hier wel terugkopen. Maar de moeite die ze doen om mij dit ticket te verkopen is ongelofelijk. Plotseling verschijnt uit het niets mijn begeleider, die me terugbrengt naar Howard in het hotel. Ik betaal wel 300 roepies voor mijn ticket; ze hebben er trouwens voor gewerkt.

Ik vertrouwde Howard en, een beetje ontgoocheld, zoek ik hem op in zijn kamer. We drinken samen in deze trieste omgeving. Hij wil weg uit dit land. Als christen wordt hij hier niet goed behandeld. Ik drink bier, hij drinkt whisky – hij drinkt veel. Waarom wilde hij me helpen? Waarom kocht hij me bier? Waarom al die moeite, terwijl ik vanaf het begin aangaf dat ik nattigheid voelde? Hij lijkt me geen boef. Ik begrijp niet alle details. Was ik naïef?

— Als christenen moeten we elkaar helpen, legt hij me uit. En morgen heb ik een belangrijk examen dat er misschien voor zorgt dat ik het land kan verlaten. Door jou te helpen, zal God mij helpen. Hij wil weg uit India; hier is geen godsdienstvrijheid, zoals ze beweren. Hij moet hier weg en wordt alsmaar dronkener. Hij is verliefd op een hindoemeisje, maar dat kan hier niet. Het maakt hem kwaad. India is corrupt, hij wil hier weg. Hij is 33. Toch blijf ik twijfelen. Hij heeft morgenochtend een belangrijk examen en drinkt zich te pletter. Hij lijkt, zoals zovelen hier, alleen maar te overleven.

Hier zal ik een dekentje kopen voor mijn volgende treinreizen. Geen tweede onderkoelde treinreis meer voor mij. Vanaf hier trek ik verder door het toeristische Rajasthan, tot in de woestijn.

Het liefst ben ik onderweg.

02 – Tien

Tien heeft me door de stad laten lopen. Onze ontmoeting was bizar. Een treinticket kopen in Delhi is een hele opdracht, zeker als je het voor de eerste keer doet. Ik zit in het International Tourist Bureau als Tien naast me komt zitten. Het wachten duurt tergend lang. Dit lachende Vietnamese meisje reist hier al een paar maanden rond en kent dus beter dan ik de klappen van de zweep. Ze is snel van begrip en als ze merkt dat ik twee wachtnummers in mijn handen heb, grist ze er onbeschaamd één uit mijn hand. Eentje was al verlopen, maar ik hoopte dat de loketbediende het toch nog zou aannemen. Ze zal ons beiden zo snel mogelijk laten bedienen, verzekert ze me, en zo komt zij als eerste aan de beurt. Ik sta erbij en kijk ernaar. Nu is ze niet zo scrupuleus en ze probeert de bediende uit te leggen dat het eigenlijk nu mijn beurt is, maar daar houdt hij geen rekening mee. Ze blijft met me wachten. Ik val voor haar beslistheid. Ik stel voor iets te eten of te drinken, maar dan herinnert ze zich plots dat ze een afspraak heeft. Ik neem afscheid en wil naar het toilet. Dat moet zij ook; goede toiletten zijn schaars in India. We blijven dus samen lopen en brengen uiteindelijk een hele namiddag door in delen van Delhi waar ik nooit zou zijn geweest.

Ze wil me het Rode Fort laten ontdekken, maar ze vergist zich van metro en we komen terecht bij iemand die ze net heeft ontmoet. Een bankbediende viert er een verjaardag waarbij de jarige helemaal wordt ingewreven met zijn verjaardagstaart. Ik weet niet goed waar ik terecht ben gekomen. ’s Avonds nemen we afscheid in de metro. Ze weet wat ze wil. Ja, antwoord ze. Ik ben gelukkig met wat ik krijg. Ik krijg meestal wat ik wil en zo niet, dan maakt het me niet ongelukkig. Daarna gaan we elk onze eigen weg weer.

Ik blijf verbaasd over deze ontmoeting, over deze namiddag. Was ze me iets verschuldigd? Ik zal het nooit weten. Ze antwoordt uiteindelijk met haar prachtige lach, waarmee ze de hele wereld kan charmeren. Ze vindt India fantastisch en toont me enthousiast een resem foto’s. Ik wil proberen dit land met haar ogen te ontdekken.

Dit is mijn laatste avond in de hoofdstad voordat ik het land intrek. Een grootstad laat zich niet makkelijk lezen; daar heb je tijd voor nodig. Ik hou wel van de drukte van Delhi, van haar kleuren. Ik weet niet waar ik eerst moet kijken.

Mijn reis naar het binnenland van India begint op Old Delhi Railway Station, met zijn vele slapende, vertrekkende mensen. Het station lijkt een groot vluchtelingenkamp voor een brandende stad. Het station is overgoten met mist, alsof de rook van die brand hier in het station opgeslagen wordt. Iedereen lijkt moe, vermoeid, uitgeblust, maar als ik lach, krijg ik een lach terug. Het is heel kil; de nacht sijpelt loom binnen. Veel treinen hebben vertraging. Ook ik loop er vermoeid bij, op zoek naar een rustplaats voor de uren die ik hier moet wachten. Er zijn geen zitplaatsen in dit station, tenzij bij McDonald’s, alsof zitplaatsen en rustplaatsen een ongekende luxe zijn. Iedereen slaapt, uitgedost in een deken, op de grond. Waarom verkopen we onze eigenheid zo makkelijk?

May I have your attention, please? klinkt doorlopend, tot mijn ergernis, door de luidsprekers van dit station, maar ik kan amper begrijpen welke trein ze aankondigen. Luistert er eigenlijk wel iemand? Ik vergeet mijn treinticket in de McDonald’s. Pas een half uur later valt me dat op. Dat is een reden om als toerist te panikeren in India, maar het ticket ligt nog steeds op zijn plaats. Er volgen lange uren wachten voordat mijn trein aankomt.

De trein loopt chaotisch vol. Ik wacht rustig af om mijn eigen plaats in te nemen; ik hou niet zo van die drukte, maar ervaar het met een zachte glimlach op mijn gezicht. Als in elk station deze organisatie nodig is, lopen we inderdaad grote vertragingen op. Langzaam smelt de chaos tot rustig snurkende slapers. Met pijn in mijn hart moet ik een slapende vrouw met kind wakker maken die op mijn slaapplaats ligt. Maar ze blijkt een eigen slaapplaats te hebben. Die nacht vries ik bijna dood; ik had geen deken meegenomen. De nachten zijn hier ijzig. Dit is een vreselijke eerste treinreis. Ik ben onderweg.

01 – Onderweg

Het liefst ben ik onderweg. Een landschap zie ik aan me voorbijflitsen, niet wetend waar ik terecht zal komen. Toekomst, verleden, ze lossen op in dit moment; hun bestaan wordt onbenullig in deze stressloze verplaatsing. Een uur waarin de wereld gevoeld, gezien en begrepen wordt. Geen eenzaamheid, enkel ontdekking. Het is fijn om vrij in deze wereld te kunnen rondlopen, ook al ben ik niet overal welkom, ook al is het niet overal veilig voor me. Ik kan me veel vrijheid veroorloven. Ik ben onderweg als vrije reiziger in de spiegel van mijn zelfbeeld. Ik ben onderweg in India.

Hoe beschrijf ik mijn eerste indrukken het best? Ik ben in Delhi, Oud-Delhi. Ik voel me zo beïnvloed door de vele indrukwekkende verhalen, beelden, kleuren, geuren, afschrikwekkende en mooie dingen die me in België werden voorgeschoteld, alsof ik hier al ben geweest. Maar hoe sterk kan verbeelding de realiteit evenaren? Maak ik mijn eigen reis of wordt die gevoed door gesublimeerde beelden? Ik kan best een aantal dagen wachten, op zoek naar woorden. Of beelden? Onze ziel spreekt, glinstert, huilt en lacht via onze ogen. Mijn ogen, die mijn reisende wereld opnemen, worden vergezeld door mijn fototoestel in mijn hand. Zoals ik besluit om mijn woorden af te wegen, geef ik mijn toestel ook wat rust op deze reis. Deze keer ga ik niet op zoek naar elk beeld dat mijn verbeelding tart.

Ik denk hierbij aan de levensles die mijn eigen zoon op een van onze reizen meegaf: «Papa, de beste foto’s maak je toch met je ogen.» Die ogen, de toegangspoort naar de diepe, geheime oceaan die in ons woelt en voor onze ziel spreekt, maken de beste foto’s van de wereld.

Oud-Delhi lijkt uit elkaar te vallen. Een witte, stoffige substantie verspreidt zich als sneeuw over de stad, alsof de inhoud van een stofbom de stad afsluit van de buitenwereld. Deze stad heeft geen focus: elektrische kabels zwermen als plantaardige schepsels boven me uit, zwerfplastic heeft de status van frisse bloemen overgenomen, waartussen mensen zich neervlijden. De gevels huilen om hun vergane glorie. Ze kunnen hier alles reinigen: je oren, je haar, je neus, je hart, je ziel, je tong… Maar niet hun eigen omgeving, die ik ledig aanschouw. Een man gorgelt naast me en spuugt een groene substantie op de grond. De kracht waarmee hij dit doet, zou wel eens de hele stad als een kaartenhuis in elkaar kunnen doen storten.

Als de kilte van de nacht me overvalt en ik terugloop naar mijn hostel, merk ik de vele mensen die hun slaapplaats buiten aan het opmaken zijn. Ik verwonder me bij de gedachte dat ik nu al geen aanstoot meer neem. Of maak ik mezelf iets wijs?

Na een paar dagen word ik erin geluisd. Ik moet er hard om lachen – was ik hiervoor ook niet gewaarschuwd in België? Kunnen we bedonderd worden als we lachen? Ik voel me snel thuis in deze stad, eenmaal ik vrij rondrijd met de metro en niet meer afhankelijk ben van de krioelende tuktuks. Het wandelen door de stad wordt aangenaam, omdat de drukte in contrast staat met de innerlijke kalmte die ik als toerist met me meedraag. Ik leg een zachte, verwonderde, open blik op wat ik zie, terwijl ik vertraagd – tegenover het ritme van Delhi – door haar straten wandel. Wat voor ons chaos lijkt, is voor Indiërs een begrijpelijke organisatie, beweert Simon, een reizende Deen op een motor.

Ik ontmoet Tien, een glimlachende, oosterse kijk op de wereld, die ik vanuit mijn westerse hoek gadesla. Ze weet waar ze naartoe wandelt, ook al begrijpt ze niet elk moment waarin ik haar kort vergezel op deze reis. Enkel weet ik niet waar ik naartoe ga, maar ik maak er graag een spel van om verloren te lopen in het leven, alsof verdwijnen mijn ultime doel is.

Ben ik hier om een brief te schrijven? Een brief aan mijn geliefde? Om in contact te komen met de wereld die ik achterliet? Ben ik hier omwille van verlatingsangst?

Bewustzijn, wat ons mensen onderscheidt in dit leven, heeft geen genade. Het laat ons hart een paar slagen meer of minder maken of verlaat met een wervelwind ons lichaam, om daar ergens van boven toe te kijken welke beslissing we gaan nemen, om ze nadien weer te bekritiseren.

Ik hou van Tiens levendigheid, haar gemak om te krijgen wat ze wil, de eenvoud waarmee ze tot een keuze komt.

Reisverhalen uit India

Het liefst ben ik onderweg. Een landschap zie ik aan me voorbijflitsen, niet wetend waar ik terecht zal komen. Toekomst en verleden lossen op in dit moment; hun bestaan wordt onbenullig in deze stressloze verplaatsing. Een uur waarin de wereld gevoeld, gezien en begrepen wordt. Geen eenzaamheid, enkel ontdekking.

Het is fijn om vrij in deze wereld te kunnen rondlopen, ook al ben ik niet overal welkom en is het niet overal veilig voor me. Ik kan me veel vrijheid veroorloven. Ik ben onderweg als vrije reiziger, in de spiegel van mijn zelfbeeld. Ik ben onderweg in India.

Januari 2018

Storen in Helsinki

Landen in Helsinki en afdalen naar het treinstation is aankomen in een betoverend landschap, een buitenaardse wereld, in de veronderstelling dat die van mij aards is. Het is al laat op de avond en het station is enkel bevolkt door mezelf, een koppel rond de veertig en een moeder met twee kleine kinderen wat verderop. Vending machines als voorlopers van onze robotten verkopen je hier alles, echter hebben ze hebben niet de intelligentie om mij de nodige uitleg te geven welk ticket ik van doen heb om in het centrum te geraken. Ik loop verloren tussen de namen op de citymap voor me. Ook daar heeft de machine geen antwoord op. Geen muziek in dit station, maar een zweverige tonaliteit. Ik bevind me in een zindelijke cocoon met slaperige tonen, die ik me bij een baarmoeder voorstel. Ik heb het gevoel me diep onder het water te bevinden, afgesloten van enig licht. Hier smelt het leven samen met de duisternis, hier moet men stil zijn.

Plots komen twee jonge tieners het station binnenlopen met een draagbare luidspreker en bruusk schrikken de baarmoederklanken angstig ineen door hun hitsige popmuziek. De verschijning van de jonge meisjes heeft ook de aandacht van het koppel getrokken. Geamuseerd beginnen ze te dansen, genietend van dit uniek moment. Vermaakt filmt de moeder dit blijkbaar uitzonderlijk moment van dansende mensen op tienermuziek alsof het een onverwachte voorstelling is. Maar niet voor lang, want abrupt uit het niets, alsof hij vastzat in een vloertegel, verschijnt een stationsmeester, uitgedost als een oorlogspara maar dan met een engelengezicht. Zijn zacht gelaat en lichaamstaal wijzen de twee tieners erop dat hun gedrag en muziek hier niet past. Dit alles in een vloeiende beweging, alsof hij zelf deel wilde uitmaken van de spontane choreografie. Het dansen stopt, de ijzige klanken van de zee keren statig terug in de cocoon, want dat was hun vredig toevertrouwd en niemand zal hun die eer afnemen. De kille tegels hebben stationspara terug opgenomen, wachtend om op te treden tegen een volgende verstoring van de baarmoeder.

Op weg naar het centrum vallen twee me reiziger op. De ene met een sigaret achter zijn oor lijkt me depressief. De ander groot en statig, lange lederen las loopt over van zelfbeheersing. Bij de volgende halte stapt hij rustig en kordaat de trein uit. Ik hoor arabische muziek, draai me om, alsof ik een rustig fluitende wind op een luidruchtig festival hoor, verlekkerd en verbaast, maar ik intimideer de man en hij zet de muziek onmiddellijk af.  Ik voel me vreemd. Ik ben hier een vreemdeling en om mijn gevoel te bevestigen zeg ik lachend dag tegen mijn buurvrouw als ik de trein uitstap. Misschien is dit wel mijn rol in dit spel, misschien is dit wel de rol van een vreemdeling, die uiteindelijk alleen maar vreemdeling is omdat de wereld hem zo bekijkt. Het mooie aan vreemdeling zijn, is dat je storen kan. Storen is niet iedereen gegeven, zelf niet de meeste vreemdelingen. Zouden we ons niet meer moeten laten storen?

En mijn avond eindigt in een Russisch restaurant, Blinit genaamd. Het sloot toen ik binnenstapte en ik vroeg de waard of hij een ander adres voor mijn honger had.
– You have cash? klonk het met een zwaar Russisch accent.
– Yes.
– Come in.
Hij serveerde me een borsh die ik opat al mijmerend over Louis, mijn wijlen vriend, verborgen zoon van een rus, een vriend des huizes, die hij zijn leven lang met meneer heeft aangesproken.

December 2017

09 – Terugreis

Het wordt me meer en meer duidelijk hoe onze Europese Unie en haar Europese lidstaten Griekenland en deze vluchtende mensen laf in de steek laat. Kunnen we het met 57.000 mensen in de kampen nog over een vluchtelingen crisis hebben? Wat belet ons eigenlijk om hen binnen te laten in Europa? De schrik voor terrorisme? De invoering van de Sharia? Onze jobs? Het zijn allemaal redenen die makkelijk te weerleggen zijn. Het is onze verantwoordelijkheid om deze mensen een waardige opvang te verschaffen, maar de vluchtelingensituatie in Griekenland heeft al lang geen nieuwswaarde meer.

Straks komt er nog een bijkomend probleem voor de Griekse overheid. 60% van de mensen in de kampen zijn jonger dan 18 jaar en die zijn vanaf september schoolplichtig in Griekenland. De Griekse overheid heeft beloofd alle jongeren naar de dichtstbijzijnde school te sturen of in het geval dat niet kan een school in de kampen te bouwen. Toch rijst de vraag met welke middelen de Griekse overheid dit wil doen. Daarbovenop komt dat vele Griekse ouders en leerkrachten zich hiertegen verzetten, weliswaar niet om dezelfde redenen. De leerkrachten vinden dat ze niet opgeleid zijn om die kinderen en jongeren met grote taalachterstand op te nemen in hun klassen. De ouders bieden weerstand tegen de integratie van vluchtelingenkinderen in de scholen uit schrik voor dalend onderwijskwaliteit.

Europa heeft 83 miljoen vrijgemaakt om de vluchtelingen op te vangen en de relocatie uit te voeren. Maar de grote sommen geld aan grensbescherming, anti-vluchtelingen publicitaire campagnes binnen bepaalde lidstaten, veiligheidsmaatregelen staan in schil contrast met deze steun aan migranten.

Positieve informatie heeft minder overlevingskansen dan negatieve. Dit is inherent aan de manier waarop we met de wereld communiceren. Media zijn hier een voorbeeld van. De nieuwswaarde van samenwerking wordt overschaduwd door dit negatief klimaat.
Ik voelde me meer en meer geïsoleerd in mijn zoektocht en begrip.
Heb ik enkel nog Facebook om me uit te drukken?
Met wie kan ik praten?

Mijn laatste week in Thessaloniki. Mijn verblijf en steun was van korte duur. Ik ga de kinderen en de mensen, die ik hier ontmoet heb, missen. In deze laatste week vraag Pavlina, voorzitster van Antigone of ik niet bij hen wil logeren. Ik ben wat verast van haar uitnodiging. Ik ben niet altijd op mijn gemak om bij iemand te blijven logeren. Me aanpassen aan hun ritme. Met hen eten. ‘s Avond blijven praten. Maar ik ga in op haar voorstel. Ik voel me vereerd en de eenzame nachten worden ook voor mij te lang. Ik ga logeren bij Pavlina, haar man en hun dochtertje.

Ik moet langzaan denken aan mijn terugreis en me een ticket aanschaffen en dan verlies ik mijn portefeuille, identiteitskaart, betaalkaarten. Gelukkig heb ik mijn paspoort meegebracht en ligt die nog in mijn kamer. Mijn verzekering stuurt me geld dat ik ergens in een klein lokaal kruidenierswinkel uitbetaald krijg. Absurd. Pavilina betaalt mijn ticket dat ik haar cash terugbetaal. Je kan snel in moeilijkheden geraken.

Dit verblijf brengt zoveel beelden en gedachte naar boven die ik misschien wel nooit zal kunnen verwoorden.
Waarom? Ik weet het ook niet.
Misschien zijn ze wel fout?
Misschien zijn ze wel juist?
Was ik fout om naar hier te komen?
Ik was hier omwille van mezelf. Misschien zelf in de eerste plaats.
Over een week ga ik terug naar Brussel. Er is daar veel te doen.
Omdat hun reis niet eindigt met een verhuis.

Nog een laatste keer eten bij Tao en Quang.

Januari 2021

08 – I guess it was what I expected to happen

We bevinden ons op een kruispunt van botsingen: ideologisch, ecologisch, religieus, economisch, seksitisch, racistisch,… Het wordt moeilijk elkaar op dat kruispunt nog te vertrouwen. Solidariteit heeft plaats geruild voor opportunisme. Wie is nog bereidt samen te werken op dit kruispunt? Ik lees veel tijdens mijn verblijf hier. Ik word bezeten door informatie en dat zint Facebook en Google, die mij pervers voeden in mijn dagelijkse fascinatie.

Waarom lukt het me niet om zelf ook wat te genieten. Een uitstapje te maken. Ik wandel wel veel rond in de stad. Soms spreek ik af met Rodrigo. We praten over onszelf, over wat we zien en meemaken. Ook hij verliest zijn Noord-afrikaanse liefde. Kwam ik hierheen voor haar? Of voor mezelf? Kwam ik hierheen in een reactie op het onmenselijk besluit deze mensen hun recht op een beter leven te ontnemen? Niet iedereen is hier omwille van oorlogsgeweld. Niet iedereen was in levensgevaar en sommigen beginnen vanuit Duitsland aan een terugkeer. Omwille van een uitblijvende job of het niet bekomen van de beloofde 4.000 euro? Wat kan nog geloofd worden? Is een geldige reden nodig om te migreren?

Kwam ik hierheen in mijn onbegrip over de vele racistische uitlatingen over hulp en opvang van vluchtelingen? De haat boodschappen aan minderheden in België?

Kwam ik hierheen voor mijn eigen zoon en de vele jongeren die ons land rijk is?

Ben ik hier voor hun toekomst?

Well, I guess it was what I expected to happen. I didn’t surprise me at all. But I’m worried about the circle of hatred we’re we’re getting in, ‘cause that can harm a lot, I hope we’ll find the courage to meet up with our differences even though we do not accept them. Do I accept all our differences? I’m willing to debate. We can have different opinions, but it would be a pity if it’s tearing us apart in both our freedoms.

22 maart 2016 naar aanleiding van de aanvallen in Brussel.

Ik ontdek een nieuw kraakpand. Anarachisten willen hier families onderbrengen, maar onder de voorwaarde dat hun visie op de samenleving aanvaard wordt. Alles verloopt volgens de regels van de anarchistische basisdemocrate. Met een dertigtal mensen zitten we in een cirkel op de grond voor de dagelijkse beslissingen. Ik observeer voornamelijk. Mijn verblijf is te provisoir om me te mengen in dit debat. Van de dertigtal mensen, zijn er een vijftal Afghaanse vluchtelingen, allemaal mannen. Een jonge vrouw opent het gesprek en roert onmiddellijk de trom. Ze wil het hebben over de vrouwen en de kinderen die hier komen leven. Het is uit den boze dat ze niet deelnemen aan dit democratisch experiment. Het is ook uit den boze dat kinderen geslagen worden. Het debat verloopt niet makkelijk. De jonge mannen hebben argumenten die de jonge vrouwen shockeren. Ik bedenkt dat deze anarchistische meisjes de mannen een preliminaire integratie cursus voorschotelen, die ze later verplicht in één van de Europese Staten zullen moeten volgen. Het debat wordt plots minder democratisch. Anarchisten zijn anti-racist, anti-fascist en feminist. De jonge mannen zwijgen en ondergaan de dominante cultuur. Het debat is mooi en confronterend.

Vandaag kreeg een man, wiens vrouw zeven maanden zwanger is, een positief advies om naar Duitsland te verhuizen. We zochten een hotelaccommodatie voor zijn familie, maar dat is nu niet meer nodig. Ik zal zijn dochter in mijn acrobatie namiddagen missen. Ze vroeg me heel veel aandacht en ze was hiermee in de wolken. Ik had vandaag veel volwassen in mijn acro namiddag. Volwassen die de kat uit de boom keken voor die gekke toeren, maar uiteindelijk toch samen met de kinderen kwamen spelen. Ik was ontroerd die dag.

Het is het weekend. Nou, vrijdagavond. Mijn lichaam is gebroken en moe. Ik glimlach bij de gedachte dat ik met jonglerie en acrobatie aan de slag ga met deze jongeren. Ik heb vandaag te lang in de zon gestaan. Mijn lijf reageert heftig, doodop en verbrand.