04 – Bhoomi

Het liefst ben ik onderweg, en ik onderneem een treinreis van twintig uur. Ik wil weg uit Rajasthan. Ik was aangekomen in Jaisalmer en, zoals zoveel toeristen, de woestijn ingetrokken. Ik zat op de vele dakterrassen in al die gekleurde steden die ik bezocht. De vele tempels, de vele heilige mannen, de aapjes. De paden die toeristen belopen. Een paar keer kreeg ik ruzie met jongeren en oude hindoes. Een groep jongeren wilde niet dat ik een bepaalde straat insloeg om een andere kant van de stad te bekijken. Dreigend achtervolgden ze me op hun motor. Gelukkig was er daglicht, maar ik keerde toch op mijn stappen terug.

Een andere keer kreeg ik een heilige bloem in mijn handen gedrukt. Ik nam hem aan in mijn linkerhand, en dat werd helemaal niet geaccepteerd. Een andere keer werd ik bijna aangevallen bij een heilig meer. Ik weet zelf niet meer wat ik gedaan had, maar het is niet moeilijk om fanatieke heiligen uit hun tent te lokken. Het is allemaal een beetje hypocriet. Waarschijnlijk zijn ze wel gelovig, maar ze halen ook veel munt uit deze toeristische trekpleisters.

Dit zijn anekdotes uit de vele mooie verhalen die ik hier mocht beleven. Maar ik ben hier niet alleen om deze show te zien en neem de volgende trein, zo lang ik maar kan, richting Shattisgharth.

De landschappen, de kleuren – goudgeel, blauw, oranje – trekken vredig aan me voorbij. Door de getraliede ramen valt de winterse Indiase zon. Veel mannen zitten op oude, versleten banken, opgeslorpt door hun telefoons; sommigen slapen, anderen spelen kaart. Bij het binnenrijden van de vele stations krijgen de geluiden van de steden de overhand. Leurders lopen af en aan. Bedelaars proberen ook hun deel te bemachtigen.

Mijn reis wordt halverwege onderbroken om op een aansluiting te wachten. Ik ben de enige buitenlander in dit station. Dit is een grote verandering sinds ik uit Jaisalmer vertrokken ben. Het voelt goed en vreemd aan. De toeristen zijn vervangen door Indiase toeristen. Een politieagent verkleedt zich in het openbaar in deze wachtzaal. Een man zonder benen schuift over de grond en moet het opnemen tegen een hond om zijn banaan te beschermen. Ondertussen stopt de mechanische stem geen moment met het afratelen van alle treininformatie. May I have your attention, please…

Onderweg breekt de lens van mijn fototoestel. Het kan niet meer scherpstellen en blijft in macrostelling steken. Soms lukt het, door hard te schudden, om een andere focale lengte te krijgen. Eerst word ik er gek van, maar al snel laat ik het los en probeer ik op een andere manier te fotograferen. Ik heb een scherp beeld op vijftien centimeter met een diepte van tien centimeter. Ik merk een gsm die aan een stopcontact aan de muur ligt op te laden, en het beeld geeft me een idee. Ik fotografeer de telefoon met de volle wachtzaal op de achtergrond. Het duurt even voordat ik het beeld krijg dat ik wil, en mijn foto veroorzaakt een kettingreactie van selfies. En zo ontmoet ik Bhoomi… via een foto.

De telefoon is van een oudere man in deze wachtzaal, en ik kan hem volledig begrijpen dat hij mijn foto van zijn telefoon niet snapt. Ik vertel hem niet het verhaal van mijn kapotte lens, maar eerder mijn verbazing over dit beeld. Al die telefoons aan de muur, liggend op een stopcontact om op te laden. Dit zie je niet in België. Wij wachten trouwens ook geen uren in de nacht op een trein.

Ik kan een gesprek met hem aanknopen via zijn dochter, die Engels spreekt. «Jugar», weet de oude man me te vertellen. Het is waarschijnlijk allemaal niet zo legaal, maar iedereen in India trekt zijn plan, zo gaat het hier uiteindelijk aan toe. Ik vraag me af of het Brusselse «en stoemelings» dit woord niet het beste evenaart.

Ik ga dus vele malen op de foto met iemand voor een selfie. Zo kom ik ook in gesprek met Bhoomi, een meisje van veertien, heel trots op haar Engels. Schuchter kwam ze op me af om een selfie te vragen. De moed kreeg ze van haar vader. Ze wil reizen en ingenieur worden. En zo kom ik door het lange wachten op de trein.