Mijn interventies in Diavata begonnen moeilijk. De kinderen zijn in deze chaos hun structuur kwijt en ik heb geen materiaal voor iedereen. Ik merk de frustraties van bepaalde kinderen. Ik kan dit niet alleen, de kinderen zijn te onstuimig en ik heb schrik voor hun veiligheid. Ik voel de vele stress en geweld dat tussen hen heerst. Ze zijn heel snel gefrustreerd. Ik leer Rodrigo kennen, een Spaanse vertaler die het Arabisch machtig is. Hij helpt me de ateliers veilig te houden en de kinderen te kanaliseren. Beetje bij beetje winnen we vertrouwen, wordt het materiaal gerespecteerd en vechten ze niet onder elkaar om te mogen deelnemen. Ik probeer zoveel mogelijk iedereen hun moment te geven. Ze begrijpen dat de veiligheid voor elkaar belangrijk is tijdens de kleine acrobatieën. Ik slaag erin om enkele jongeren te leren jongleren, zelfs enkele volwassenen. Die momenten zijn onvergetelijk, trots komen ze telkens hun kunsten tonen.
Na een uur rijden vanuit het centrum van Thessaloniki komen we aan in het kamp Cherso. Sinds kort is er hier een nieuwe kampmanager. De situatie was hier verschrikkelijk onveilig. Aan de ingang van het kamp staat een bord met een uitleg wat te doen in het geval van een slangenbeet. De kampmanager wil de toestand verbeteren, maar een opstand kan hij deze week niet vermijden, slangen waren niet het enigste probleem. De aanwezigheid van de militairen is hier opvallend. Zij hebben hier een apart afgebakend terrein waar hun kantoren en opvangruimtes staan. Ik krijg een duidelijk gebaar: geen foto’s. Een Spaanse organisatie behandelt sinds kort de dagelijks de noden van kinderen: scholing, kinderopvang, enz. Hiervoor werd ook een speciale gemeenschappelijke ruimte gebouwd, omringd door een moestuin. Op de witte materiaal containers sieren vrijheidstekeningen. Dit is een duidelijke verbetering vergeleken met Diavata, waar er weinig samenwerking is tussen de vele organisaties en zodoende weinig overzicht van het aanbod. Antigone werd gevraagd om hier in Cherso dagelijks theaterlessen voor adolescenten te komen geven. De taak is hier iets makkelijker dan in Diavata omdat de Spaanse vrijwilligersorganisatie als tussenpersoon handelt en zo de de vele jongeren in de kampen proberen samen te brengen. Ze kennen de jongeren ook en gaan het kamp rond op zoek naar deelnemers. Toch blijft het moeilijk en elke dag ziet de groep er weer anders uit. Vele jongeren willen zich ook niet engageren omdat ze overtuigd zijn dat ze snel zullen vertrekken. In Cherso begint Antigone ook met Griekse taallessen, want weldra zal de schoolvakantie eindigen en al die kinderen worden schoolplichtig in Griekse scholen.
Tijdens onze theaterlessen komt een klein blond meisje telkens weer mijn aandacht vragen. Ze is heel zelfstandig voor haar piepjonge leeftijd, stink naar de pis die ze elke dag over haar eigen kleren plast. Kleren die ze elke dag, amper gewassen, terug draagt. Niemand is nog verwonderd over hoe dit kind aan haar lot wordt overgelaten. Haar ouders kunnen het niet meer aan.
Na een tweetal weken komen een aantal jong volwassenen schoorvoetend af op mijn jongleer en acro atelier. Ik merk direct wie de eerste pas in de groep heeft gezet. Het is fijn om wat oudere jongeren te ontmoeten en ze genieten met volle teugen van de evenwichtsoefeningen die ik hen samen laat doen. Er wordt veel gelachen. Ik vraag Iona of we deze jongeren niet iets anders dan voetbal kunnen aanbieden. Het is hun doelgroep niet. Maar neem ze mee uit in de stad, zegt ze me. Mag ik dat? Ik nodig Abed en zijn neven uit voor een aangename uitstap, een wandeling in Thessaloniki. Nu ik dit neerpen, besef ik dat ik weinig weet over deze jonge man. Ik heb hem toen weinig vragen gesteld. Hij is uiteindelijk in Ireland terecht gekomen, bij familieleden.
Vrijwilligershulp ontstaat daar waar overheden tekortschieten. Velen komen hier in Thessaloniki aan voor een vakantie en besteden een week aan vrijwilligershulp. De vele oproepen via Facebook en websites liegen er niet om, er veel nood aan hulp. Maar de organisaties kunnen dit niet duurzaam uitwerken met het grote verloop van deze jonge mensen, die ook niet professioneel opgeleid zijn. Ook al merk je dat het de kinderen veel deugd doet.
Er heerst veel stress onder de kinderen. Bij de volwassen merk je depressie en ontmoediging. Niet altijd kunnen we de grote groep kinderen aan. Hoe voel het aan als ouder om dagelijks je kind geknuffeld te zien door steeds weer andere vrijwilligers, terwijl jezelf in een uitzichtloze situatie zit te wachten? De grote afwezigheid van de ouders is flagrant.
Op een van mijn wandelnamiddagen in Thessaloniki kom ik langs een speeltuin waar kinderen aan het voetballen zijn. Ik ben blij dat ze samen spelen. Niet voor het voetbal, maar voor de gemengde teams: jongens en meisjes. Bovendien houdt dit mijn gedachten bezig bij het lezen van dit boek over seksisme dat ik bij Antigone heb gevonden. Wat verderop merk ik een groep mensen op in een park. Ze zitten niet zomaar te picknicken. Ze slapen in het park. Ik ga langzaam op hen af. De kinderen zijn de poort naar contact. Ik blijf de namiddag met hen rondhangen in het park. Ze wachten de nacht af. Een taxi komt hen deze avond ophalen en zal hen de grens overbrengen. Dit is de derde keer dat ze het proberen. Hoeveel heeft dat gekost? Maar ik stel de vraag niet. Het zijn twee families. Ze willen naar Duitsland. Een rustige namiddag waar we samen zitten in het park, ik af en toe wat met de kinderen speel. Zij me hun plannen uitleggen. We wat eenvoudige persoonlijke informatie uitwisselen. Getrouwd? Waar kom je vandaan? We drinken thee. Ze leefden welgesteld in Afghanistan. Nu leven ze hier op straat. Ik wens hen veel geluk toe. Ik wuif ze uit. De volgende dag kom ik terug langs het park. Ze zijn verdwenen.
De grootste bekommernis van deze mensen is niet de psychologische hulp of de kinderanimaties die de vele ONG brengen. Ze zijn op zoek naar duidelijke informatie, beter voedsel en een antwoord op hun uitzichtloze situatie. Het merendeel van hen zit hier al meer dan vijf maanden vast. Het grootste probleem volgens Oikopolis, een Griekse opvangorganisatie die mensen probeert te huisvesten, is medisch. De opvang in de Griekse ziekenhuizen of spoedgevallen is gebrekkig. Daarboven komt dat de meeste ziekenhuizen geen middelen hebben om hun artsen te betalen, een goede verzorging te waarborgen en vaak zelf geen medicijnen voorhanden hebben. Is dit Europa 2016?
Ik maak een ommetje in het kamp. Ik ontmoet een jong koppel met een baby geboren in dit kamp, een artiest die met mij op de foto wil. Korte ontmoetingen vooraleer we terug rijden naar de stad, de slangen ben ik ondertussen vergeten, maar die mensen slapen er wel tussen.
Elke avond ga ik naar een kraakpand in Thessaloniki. Een groep anarchisten hebben dit gebouw in het centrum van de stad bezet om er vluchtelingen in op te vangen. We brengen de ruimtes minimum leefbaar. Het harde werk is vergeefse moeite. Er is geen juridische afspraak met de eigenaar en een week later worden ze door de politie hardhandig uit het pand gezet. Hierop volgen enkele manifestaties en relletjes in de stad waar deze anarchisten voor verantwoordelijk worden gesteld. Voor de vele vluchtelingen, die zich door deze groeperingen geholpen voelen, is dit een moeilijke ervaring. Problemen met de overheid en de politie kunnen zij missen als de pest.
De daaropvolgende dag neemt het team van Antigone vrij. Ik vertrek samen met een aantal andere vrijwilligers naar Elpida – Hope, een initiatief van een Canadese ONG. Met een ander visie op opvangcentra bouwen ze in een verlaten fabrieksruimte een kamp met echte kamers, geen tenten in dit kamp, niettemin afgegrensd door gaas en door militairen bewaakt. In volle opbouw, verschilt deze omgeving in rust en sfeer met de kampen die ik tot nog toe gezien heb. Er zijn nog maar 100 mensen opgenomen op een capaciteit van 600, een kamer per familie. Hope wil een humaan en efficiënt signaal geven hoe met vluchtelingen om te gaan. Er word volop gebouwd aan een school, een gemeenschappelijk overdekte ruimte en een buitenspeelplaats voor de kinderen. Ik kom niet meer terug naar deze plaats. Middelen zijn er altijd tekort, maar ik voel dat ze het hier wel aankunnen. De ongelijke benadering tussen dit privé kamp en de overheid valt me een beetje moeilijk.
Ik wil een busreisje maken, maar ik heb de energie niet. Te heet. Misschien stijgt later de moed wel uit mijn schoenen. Het is zondag, 12.40.
Ik stel me een jaar voor, opgesloten, wachtend in een uitzichtloze situatie. De mensen die ik hier ontmoet wachten ongeveer al minimum vijf maand. Wachten? Wat betekent wachten eigenlijk? Op dezelfde plaats of in dezelfde situatie blijven tot iemand komt of iets gebeurt. Ik stel me een tent voor in de blakende zon. Ik stel me de moeders en hun kinderen voor in de hitte van die tenten zonder buiten te mogen. Ik stel me het smakeloze eten zonder groenten voor, elke dag. Ik stel me de vele slapeloze nachten, met de ontelbare muggen voor. Ik stel me de angsten, de depressies voor. Ik stel me de vele agressies voor. Ik stel me de gevaarlijke reizen en overtochten voor. Ik stel me hun hoop voor. Zij wachten, ik niet.
Aan het eind van de week ontmoet ik, via Praksis, Ioana, coördinatrice van Antigone, een Griekse organisatie met als doel mensen te informeren over racistisch gedrag, geweldloosheid en discriminatie. Ze werken pas recentelijk in enkele kampen. Ze willen met vertalers en psychologen vrouwen in de kampen ontmoeten. De meeste vrouwen erkennen de behoefte om te praten niet, en dat is uiteraard begrijpelijk. Maar veel vrouwen leven in verscholen erbarmelijke situaties. Mijn eerste dag bij Antigone begint met een vrijwilligersmeeting. Iedereen spreekt zich uit over zijn ervaring. De groep bestaat voornamelijk uit jonge vrouwelijke studenten, vaak uit de States met Griekse achtergronden. Het ligt hen moeilijk om na een paar uur de kinderen achter te laten in hun uitzichtloze situatie. De opvang van de kinderen door deze studenten is vaker emotioneel dan professioneel. Ioanna, psychologe en verantwoordelijk voor de vrijwilligers binnen Antigone geeft raad. Kinderen maken snel emotionele banden en willen zelden een leuke activiteit stoppen, waardoor je snel het gevoel krijgt hen achter te laten.
Ik ga vaak uit eten bij Tao en Quang, maar ook voor een babbel. Ik vertel Tao dat ik acrobatie matjes en materiaal om jongleerballen te maken wil kopen. Spontaan stelt ze voor om samen op zoek te gaan naar het materiaal, ze betaalt zelfs alles. Ik was verrast. De inwoners van Thessaloniki zijn zelf inwijkelingen, vertelt ze me. Ze weten nog steeds wat het is om vluchteling te zijn.
Na mijn lading in de luchthaven van Thessaloniki neem ik een bus naar het centrum en stap ergens lukraak uit. Een goeie keuze zou achteraf blijken. Ik zoek een slaapgelegenheid en loop het eerste restaurant binnen. Ik vraag hen de weg naar een hostel dat ik via mail heb doorgekregen. Quang en Tao, eigenaars van dit Chinees restaurant kennen het hostel en beginnen druk te telefoneren. Blijkt dat ze deze avond geen plaats meer hebben, waarop Tao me prompt een kamer aanbiedt. Ze hebben ergens in de stad een klein appartement dat dienst doet voor de opvang van vrienden en kennissen.
Ik mag er de nacht doorbrengen tot ik iets anders vind. Maandenlang hebben zij gekookt in het park voor hun deur voor de toestromende vluchtelingen. De gastvrijheid van deze mensen is groot.
De vluchtelingen zitten hier in barre omstandigheden. Binnenin de tenten is het bloedheet, en het is er niet veilig voor vrouwen en kinderen. In bepaalde kampen werd al meerdere keren seksueel geweld en aanranding aangeklaagd tegenover kinderen en vrouwen. In andere kampen zijn dan weer slangen gesignaleerd. De kwaliteit van het voedsel, vaak zonder enige groenten, is erbarmelijk. Er heersen sociale conflicten en alleenstaande vrouwen worden er ook vaak van weerhouden om hun tenten buiten te komen. Meerdere keren kwamen de mensen in opstand om hun situatie aan de kaak te stellen, maar de kampverantwoordelijken, hoe goed ze hun werk ook mogen doen, hebben bitter weinig antwoorden. In Diaviata bekomen de vluchtelingen met hun protesten dat het brood vervangen werd door Arabisch platbrood. De kampen kunnen ook het hoofd niet geven aan de vele medische problemen. Nochtans beloofd de VN 20.000 zelfstandige woningen in Griekenland sinds december 2015, maar daarvan is weinig van te merken. Druppelsgewijs als compensatie worden sommige mensen of families in hoge nood naar een hotel overgebracht. In Diaviata is er één gemeenschappelijke ruimtes waar de mensen kunnen samenkomen. Het vuil slingert er vies rond. Er worden schaaklessen gegeven, terwijl luidruchtige kinderen rondlopen en families met kleine baby’s aan de hitte proberen te ontsnappen. Een onhoudbare situatie waarin frustraties en stress zich aan het ophopen zijn.
Ik heb een appartement gevonden voor de rest van de maand. Een kleine kamer die ik deel met anderen. Mijn eerste week was een week van wachten. Voor mijn vertrek had ik contact opgenomen met een lokale ONG, Praksis en een Deense organisatie die mij in contact brengt met een zekere Salam. Beiden konden wel hulp gebruiken. Doch bij mijn aankomst was de situatie in de kampen verstrengd. Bij Praksis kreeg ik te horen dat ze geen toestemming kregen om me in de kampen binnen te laten. Logisch dat iedereen niet zomaar binnen mag. Salam houdt me een beetje aan het lijntje en geeft me dagelijks een andere afspraak. Ik heb hem uiteindelijk nooit gezien.
Juli 2016. Ik stap het vluchtelingenkamp van Diavata, een klein dorp in de nabijheid van Thessaloniki, binnen en onmiddellijk merk ik de tranende vermoeidheid van de wachtende mensen op. Het is snikheet, stofferig en de vele tenten staan in de blakende zon. Mensen kijken je versuft aan, maar knikken vriendelijk terug als ik dag zeg.
Diavata
Een maand geleden opent mijn vriendin me de ogen. De laksheid van de Europese staten is beschamend. Bij haar vertrek naar de grenszone Indomeni, waar een spontaan tentenkamp ontstond door het sluiten van de grenzen tussen Griekenland en Macedonië, laat ze me verward achter. Wekelijks bellen we elkaar een paar keer en ik beleef haar verontwaardiging door haar woorden. Ik sta voor de beslissing om mijn vakantie te plannen, mijn relatie met haar loopt op de klippen, mijn aanwezigheid in Brussel beklemt me. Ik boek me een ticket voor Thessaloniki.
Kinderen stormen enthousiast op ons af. De gekende vrijwilligers worden met open armen ontvangen. De jonge vrijwilligers beginnen te dansen, te zingen met de kinderen vooraleer ze tekenpapier bovenhalen. Ik kan met mijn beperkte kennis van circustechnieken iets nieuws toevoegen, wat veilige grond acrobatie en jongleren. Ik dacht oorspronkelijk aan een documentaire, maar ik was te weinig voorbereid. Ik zal hier één maand blijven.
Diavata is een van de vele kampen in Griekenland (zo’n 50-tal volgens een document van Praksis, een Griekse NGO voor medische hulp), waar zo’n 1.400 mensen vast zitten op 57.000 vluchtelingen verspreid over het hele land, voornamelijk Syriërs in afwachting van hun relocatie naar een Europees lidstaat (het EU spreidingsplan of de belofte om 160.000 vluchtelingen vanuit Griekenland en Italië naar de Europese lidstaten te huisvesten). Maar dat zijn de officiële cijfers. Velen leven in parken of op straat, ongeregistreerd. Sommigen willen helemaal niet naar een kamp. De vluchtelingen zijn verplicht om naar een van deze kampen te komen om zich in te schrijven in het relocatieprogramma van de Europese Unie. Deze relocatie verloopt heel traag. De Europese lidstaten zijn zelfs niet verplicht dit plan uit te voeren, laat staan verantwoording af te leggen over hun beslissing waartegen ook geen beroepsprocedure bestaat, in tegenstelling tot de asielprocedures. Bij een weigering hebben de mensen geen enkel verweer. De meeste mensen in de kampen hebben een eerste interview gekregen, meestal via Skype, in verband met hun relocatie, maar het lijkt erop dat het lang en bang afwachten wordt. De belofte om maandelijks 6.000 mensen in relocatie op te vangen, is voor de meeste lidstaten nog steeds dode letter. In België werden momenteel een 200 vluchtelingen op de beloofde 3.800 overgebracht (eind augustus 2016). Vluchtelingenwerk Vlaanderen spreekt terecht hier over een weinig ambitieuze belofte. Sinds begin juli zijn ongeveer 2.213 mensen relocated vanuit Griekenland naar Europe en 802 in Griekenland resettled. Een bijzonder mager resultaat.
Rutger Bregman in de Correspondent 25 oktober 2013
Grenzen veroorzaken, zonder enige twijfel, de grootste discriminatie uit de hele wereldgeschiedenis. Voor velen lijkt een wereld zonder grenzen een utopische gedachte, die enkel mogelijk is de wereld van dromers. Ik heb het niet over het openen van grenzen voor goederen maar wel voor gelukzoekers. Het treurige is dat er tegen open grenzen vooral veel slechte argumenten steeds weer de kop op steken. Uit de studie van de econoom Lant Pritchett (Harvard University) blijkt dat het openen van de grenzen voor arbeid het duizendvoudige aan welvaart zou meebrengen dat het openen van de grenzen voor kapitaal. Maar geld is niet alles. Kunnen we mensen zomaar voor een zwaarbewapende poort laten staan als ze op zoek zijn naar eten, onderdak of hulp? Iemand voedsel wiegeren is geen misdaad, maar is dat ook zo als je iemand belet om zelf voedsel op de markt te gaan halen door hem af te sluiten met zwaarbewapende soldaten? Wassen we onze handen dan nog in onschuld? Om het met de woorden van Joseph Carens, een van de belangrijkste pleitbezorgers van open grenzen te zeggen: “Vrije migratie mag dan niet direct te verwezenlijken zijn, het is een doel waar we naar zouden moeten streven.”
Videogedicht over mijn indrukken van mijn verblijf
Starring at the sea, the old woman knows she can’t stop the storm. She kisses thoughtfully those who left this land into the turbulences. The tears on her cheek vaporises on the heat of her joy of kissing them. She prepares her home warmly to be open. The children are singing. And silently she will to listen to those wounds that won’t heal in only one lifetime.
Brussel: chaos en magie In mijn woonkamer, temidden van een stille chaos, danst mijn elfjarige zoon in het midden van de kamer. Hij gaat helemaal op in zijn eigen wereld, draait en springt alsof hij de sterren zelf aan het roepen is. Terwijl hij straalt, erger ik me vreselijk: ik ben een belangrijke brief kwijt. “Je t’ai vraiment fait plaisir aujourd’hui, n’est-ce pas papa?” zegt hij met een glimlach die zowel guitig als oprecht is. Hij heeft gelijk. Ondanks alles moet ik glimlachen. Mijn zoon, die elfjarige dromer, een clown vol leven en licht.
Het plan is om samen een middag vol magie te beleven in het theater. Maar, zoals zo vaak, loopt het anders. Het is al één uur, hij zit nog gebogen over zijn huiswerk, de woonkamer ligt vol stof, en de voorstelling begint over een uur in het centrum. Een zachte ergernis groeit in me, vooral omdat hij mijn hulp nodig heeft – een chaotische dans van taken, tijd, en ongeduld. “Waarom begin je niet gewoon ’s ochtends met je huiswerk?” vraag ik, woorden glijdend op een dunne draad van irritatie. We haasten ons alsnog naar het theater, maar komen te laat. En dan vergis ik me ook nog van zaal. De frustratie groeit, een rimpeling van mislukking.
Uiteindelijk gaan we naar de bioscoop, en later, thuis, zitten we samen weer gebogen over zijn huiswerk. Het werd een prachtige dag. Een dag van pannenkoeken en frietjes, en in onze spontaniteit huren we nog een film. “Tu m’as fait plaisir, broer,” fluister ik aan het einde van de dag, een klein beetje beschaamd om hoe de middag is begonnen.
De paasvakantie nadert en de wereld lijkt trager te draaien, alsof de tijd zelf ons uitnodigt om samen verloren te gaan in een avontuur. Ik zie hoe hij, met die ongedwongen nieuwsgierigheid, vaak mijn camera grijpt alsof het een magisch instrument is dat verhalen tot leven kan wekken. Ik neem vrij en besluit met hem zijn film te maken, een stop-motion.
De uren verstrijken terwijl we fantastische decors bouwen, schaduwen en licht vouwen tot scènes uit zijn verbeelding. Zijn ideeën zijn wild en complex, een doolhof van gedachten waarin ik verdwaal. Er zijn momenten van vuur, momenten van stille strijd, en dan weer van plezier, wanneer we de stad intrekken om te skaten of te rolschaatsen. Maar de film? Die blijft halverwege steken, onafgewerkt, als een droom die wakker wordt.
Wanneer het einde van de week komt, glimlacht hij plotseling na een kleine woordenwisseling. Zijn woorden zijn scherp en speels, alsof hij al het belangrijke doorziet: “We kunnen niet eens bloopers maken zo.” Die woorden raken me, een spiegel waarin ik zie dat het plezier groter is dan het voltooien van onze film. En bloopers? Misschien wel het allerbelangrijkste, een echo van onze ware momenten samen.
De zomer verschijnt als een vergeten verhaal. Het is augustus, en hier gaan we weer, jij en ik, op onze volgende reis. Soumaya roept ons naar Marokko, maar ik kies ervoor om alleen met jou die weg af te leggen. Een klein obstakel doemt op: we hebben geen auto. Dus vraag ik om mama’s trouwe stadsautootje, voordat papa het verkoopt, niet wetend dat het ons naar Casablanca zal dragen, achtduizend kilometer verder.
“Ik denk dat we er klaar voor zijn,” zeg ik. Alles wat we nodig hebben, ligt netjes opgestapeld in de koffer van de geleende auto. Ik kijk naar mijn zoontje naast me, die blij naar me glimlacht. Zijn ogen stralen van opwinding over de vakantie, hij denkt aan grote zwembaden en driesterrenhotel. Hij pakt alvast hij een boek. “Dat maakt de lange rit wat sneller,” zegt hij. Hij heeft geen idee dat we op weg zijn voor 8.000 kilometer. En ik vraag me af of ik het zelf eigenlijk wel besef. Ik vluchtte voor te veel gevoelens, in de hoop dat die 8.000 kilometer me zouden helpen alles van me af te schudden.
Langs de wegen van Frankrijk. We vertrekken naar het zuiden.
Dit is Frankrijk. Dit is een jaar later. Dit is een herhaling. Dit is verwonderlijk. Dit is verachtelijk. Dit is ondraaglijk.
Waarom deze zinnen? Omdat ik opnieuw vertrek met een gemengd hart, gevangen tussen eenzaamheid en onvolkomen liefde, op zoek naar iets dat zich niet laat vinden. Mijn verlangen naar een relatie die ik maar niet kan laten slagen, overschaduwt de reis, als een donkere schaduw die zich uitstrekt over elke mijl die we afleggen.
Tien dagen door Frankrijk, tien dagen door Spanje, en dan Marokko. Zo luidt het plan—met ons autootje, die kleine mobiele cocon, in het nomadenleven geworpen. We glijden het noorden van Frankrijk voorbij, overnachten op campings, omringd door voortuintjes en caravans, vreemde oases van een alledaagse rust die vreemd aanvoelt in mijn onrustige ziel. Twijfels flakkeren; de vraag “Ben ik een goede vader?” echoot in mij, telkens verergerd door jouw doordringende vragen.
Onze reis begint met tien dagen door Frankrijk, tien dagen door Spanje, en uiteindelijk tien dagen door Marokko, om daarna in twee dagen terug te keren. Dat is het plan. Dan gebeurt er iets: een onzichtbare dreiging doemt op bij de voeten van de wagen. Ik herinner me hoe we samen op een verlaten parkeerplaats staan, de lucht stil, het asfalt warm onder onze voeten. Ik vraag je om de wielen te bekijken, terwijl ik langzaam, bijna onbewust, recht op je af rijd. Niets lijkt ons meteen te verraden, tot we de barst vinden, verborgen aan de binnenkant van de band, als een scheur in een masker. Een gevaar dat de stilte snijdt – hoe heeft papa ooit met die banden door de keuring kunnen komen?
De reserveband wordt ons tijdelijke schild, en we rijden verder, voorzichtig, met de auto die we hebben omgebouwd tot een miniatuurcamper, ons rijdende toevluchtsoord. Jij hebt je Rubik’s Cube weer meegenomen, het symbool van onze vorige reis door Bulgarije, puzzelstukjes van tijd en herinnering. In een klein muziekzaakje vind ik een oude CD van Renaud, net herrezen uit een lange duisternis van depressie en verslaving. Zijn stem vult de wagen terwijl we verder reizen, de reserveband dreigend, maar de weg onbekend en open. Een nieuwe band, onze redding, blijkt slechts een verre belofte. Weken duurt het voordat hij zal arriveren – een wachttijd die zich uitstrekt als een weg zonder eind. Ondertussen rijdt de auto op zijn noodlot, ondersteund door de kwetsbare reserveband. Iedere kilometer, iedere bocht, wordt een zorgvuldig afgewogen avontuur, een dans op de rand van het toeval.
Langs eindeloze wegen ben jij daar, met je Rubik’s Cube, opnieuw ons puzzelproject, voortgezet in de zijlijn van ons avontuur. En dan, onverwachts, draai jij de kubus tot voltooiing, een triomf van speelse concentratie. Ik verlies onze weddenschap en mijn scepticisme, glorieus.
Zo rollen we verder, naar Toulouse, de roze stad, waar jij dartelt met je diabolo. We vinden rust in de natuur van de Pyreneeën, in haar ongerepte schoonheid, alsof de bergen een ziel toefluisteren. Diep in de bergen ontdekken we een camping, en samen drijven we in een kajak door vredige wateren—de wereld voelt even licht en eindeloos.
Op 9 augustus, ergens in Marcus, flitst een gedachte door mijn hoofd: *Waar leidt deze tocht mij deze keer naartoe? Ik, een verloren reiziger, gebonden aan een verlangen dat ik niet kan omarmen, en tegelijk worstelend met de demonen van eenzaamheid. Jij baadt ondertussen in het zwembad, omringd door een kleurrijke groep getatoeëerde figuren. Je speelt, jij die zonder zorgen straalt. Jij hekelt mijn apathische gedrag, en daar heb je niettemin compleet gelijk in. “Weet je broer,” zeg ik bij mezelf, “ooit zal ik leren meer open te zijn.”
Voor de negende komt de achtste. En is die achtste niet een bijzondere dag in de wereldgeschiedenis? 08-08-08, de dag van Veronique’s amouriage. Waar zijn we, die achtste van de achtste in het jaar acht? Hoog in de Pyreneeën, ergens op een bluesfestival, waar ik probeer contact te maken met de geciviliseerde wereld—ik sleep je mee in mijn hopeloze verlangens, waar geen kop noch staart aan te ontdekken valt. En daar, in een onverwachte ontmoeting op een bluesfestival in de Pyreneeën, vinden we Yann. Yann, die ons uitnodigt voor een BBQ, ons meeneemt naar een verborgen rivier, waar we springen van acht meter hoge rotsen in het koude water—de vreugde slaat diepe wortels. Later leidt hij ons naar een schuilplaats hoog in de bergen, waar we onder sterrenhemels slapen, met onze kleine auto die moedig de bergwegen trotseert.
En dan, in het hart van de nacht, terwijl we slapen, verschijnen paarden in de mist, hun silhouetten loom en vrij, dromend met ons mee. Totdat een storm ons onverwacht wekt. Yann roept ons naar een hut, en we rennen, onze spullen grijpend terwijl de wind jouw matras van de berg blaast. Jij wilt erachteraan, maar ik roep, “Laat het gaan!” Met mijn schrik bedwongen, zie ik je bijna wegwaaien van de berg. De storm jaagt ons naar binnen, en terwijl de regen op de houten muren slaat, vinden we warmte bij een kop koffie, veilig, terwijl buiten de natuur haar wildste symfonie speelt.
Dorstige tongen en duistere ogen geven ruige beelden. Gele huizen verderop fleuren de stemming rijker. Rode gevels in het zuiden verrassen mijn ogen. Maar de oude toppen kalmeren me.
Dwalen door het geheime Spanje. We steken de Pyreneeën over, de grens tussen werelden, en beginnen aan tien dagen dwalen door het geheime Spanje. Een droom die als een verre ster voor me flonkert—door het binnenland reizen, waar de stilte en de ruwheid van het land ademen als een levend wezen. Als student in Denemarken luister ik naar de verhalen van een Spaanse vriend. Hij betreurt dat Spanje voor velen slechts de stranden en grote steden betekent. “Maar het binnenland,” zegt hij, “het binnenland is een verborgen land, een plek waar de ziel van Spanje zichzelf ontvouwt.” En daar, precies daar, beginnen we.
Onze eerste halte: Zaragoza. We dwalen ’s nachts door de marmerachtige straten, als dolende sterren in een stenen heelal, dansen tussen fonteinen en het paleis dat als een slapende reus over de stad waakt.
We trekken verder noordwaarts, door vreemdsoortige landschappen die buiten deze wereld lijken te bestaan, in een stoet van kolossale vrachtwagens, als eenzame reizigers in een zee van reusachtige stalen beesten. Ik glimlach in ons kleine autootje, trots dat ik altijd het onbekende en het onverwachte opzoek, zelfs zonder het bewust te weten. En plots verschijnt er, als een wonder, een oase binnen dit dorre landschap: een klooster omringd door een tuin die bloeit dankzij de tedere zorg van monniken.
We rijden door het rode, rotsige landschap, door dorpen die zich schuil lijken te houden in de hitte, als schimmen uit een ander tijdperk. Het Spaanse landschap verandert voortdurend, een kameleon van vurige aarde en kalme heuvels. Onze tent blijft onaangeroerd; we leggen onze matrassen gewoon naast de auto en slapen onder de sterren, zonder te weten waar we ontwaken. De duisternis omarmt ons, en ik verberg voor je dat ik soms bang voor je ben.
Diep in het zuiden voel ik de prikkels van de olijfheuvels—een beeld van kanten lingerie dat zachtjes over de heuvels valt, sensueel en eindeloos. Ik probeer wilde cactusvijgen te plukken, prik mezelf pijnlijk, het Alhambra paleis blijft buiten ons bereik. We stranden uiteindelijk in Málaga.
Op een camping met een zwembad ontmoeten we een man met negen kinderen, een kleurrijk en levendig gezin. Hun verbondenheid raakt me; het is een soort warmte die ik nauwelijks ken, een eenvoud die jij adoreert. Jij speelt urenlang met hen, terwijl ik je bewonder aan de zijlijn, in stille eerbied. We wandelen langs de zee, en je klimt met de andere kinderen op een hoge klif boven de zee, maar je durft er niet vanaf te springen. Na een lange aarzeling spring je toch, en ik vang je trots op in het water. Je wordt straks elf jaar.
Die vader inspireert me. Hij runt een kinderhuis waar broers en zussen samen blijven, waar niemand gescheiden wordt. Een idee dat me raakt. Ooit wil ik een plek scheppen waar cultuur en zorg elkaar vinden, voor kinderen met hun unieke verhalen die een plaats verdienen in de wereld.
Het Spanje dat we ontdekken, is een land dat zijn stille schoonheid onthult. Een reis die ons in het onbekende werpt, slapend onder open hemel, rijdend tussen kolossen, starend in een landschap van oude dromen. Kan ik een prijs uitreiken voor schoonheid? Voor de kracht van het onvolmaakte, voor de zachtheid van alles dat tegelijk krachtig en breekbaar is?
Ik vrees mijn ogen te openen, een schaamte sluimert, een terughoudendheid, alsof ik afdwaal in de onderwereld van mijn eigen, verwarde wortels. En toch, wanneer ik mijn ogen open, zie ik de zachte tinten, de golvende heuvels, het licht dat danst als een belofte. Het trage, pijnlijke ontwaken—opstaan uit mijn eigen schaduw, terug naar de levendige wereld die daar geduldig op mij wacht.
Hoe kan ik vertellen wat ik allemaal zie? Woorden flikkeren, gedachten zweven, als echo’s van een visioen dat nooit werkelijk tastbaar wordt. Een tragedie in de wil, de schoonheid van het vergankelijke, het onbewuste verlangen naar iets dat ik nooit zal kunnen benoemen.
De uiteindelijke oversteek naar Marokko. Het moment breekt aan om de oversteek naar Marokko te maken, een overgang tussen werelden. Zes eindeloze uren wachten we, gevangen in het niemandsland tussen vertrek en aankomst. Alles vanwege dat zevenvingerige blaadje, ooit slechts een plant, maar nu een vrucht van verlangen die door de lucht zweeft. Op de boot hangt een diepe vermoeidheid. Uitgeputte zielen, overgeleverd aan de golven en de stilte na hun migratiereizen. De vloer is bezaaid met slapende lichamen, ieder verovert zoveel mogelijk ruimte, alsof slaap de enige vrijheid is die nog rest. Een verstilde egoïsme lijkt te zegevieren in de opgeëiste slaapruimte bij sommigen, maar misschien, denk ik, is het gewoon overleven.
Ik, op mijn beurt, verlies me in de hypnotiserende draaikolk van het water achter de motor, de witte schuimsporen die zich uitstrekken tegen de oneindige blauwe zee. Het is alsof de zee fluistert, verhalen van eeuwenoude reizen, van verlies en hoop, van mensen die komen en gaan, zoals wij nu.
Aangekomen in Tanger. De stad wacht ons op met zijn verstilde chaos. Soumaya en haar familie verwelkomen ons. Haar vader, met zijn humor en vastberadenheid, dringt erop aan dat ik naar de barbier ga. Het wordt een running gag van ons verblijf, een herinnering die mijn dagen in Tanger kleurt.
Ik dwaal door de stad, mijn camera als stille metgezel. Soum voert ons door markten en verborgen hoeken, door het doolhof van straten. Jij en Soum, schaduwen die elkaar vinden in de stille dieptes van boeken, geborgen op dat betoverde dakterras waar de tijd lijkt stil te staan en de wereld zachtjes vervaagt.
Ik volg de stroom van wat Soum ons toont, mijn kleine autootje als trouwe gids. Tanger lonkt met zijn trendy bars, de stad lonkt met zijn verhalen. Ik herinner me het verkeer in Marokko, een zinderende chaos waarin ronde punten een raadsel blijven en ik als vreemdeling een rood licht negeer onder het toeziend oog van een agent.
We bezoeken een oude Portugese vesting – de naam ontglipt me – en laten ons met paard en wagen door de armste buurten rijden, tot aan een strand waar de lucht zwaar hangt van zilt en zon. Stel je voor: een Arabische schone, haar huid bedekt met de textuur van zilte stof, ondergedompeld in het glinsterende water. Wanneer ze opstaat, drukt de zee haar silhouet in het weefsel van haar gewaad, een spel van lijnen en vormen dat weinig aan de verbeelding overlaat. De begeerte sluimert, in strijd met wat mag, maar nooit verstomt ze helemaal. Hier speelt de schoonheid zich af in schaduwen en geheimen, en de verboden aantrekkingskracht ervan is niets minder dan een kunst.
Casablanca’s nachtleven. Onze tocht leidt ons naar Rabat, waar we het huis van Soum’s tante bezoeken, genesteld in het rustige, rurale landschap rond de hoofdstad. Na de charme van Rabat doorkruist te hebben, vervolgen we onze reis naar Casablanca. Daar zoeken we haar neven en vrienden op en laten ons meevoeren in het verfijnde nachtleven van “Casa”. We verblijven in een hotel met een zwembad, spelen voetbal en genieten van een reis die een onverwachte wending krijgt – een ervaring die ik zelf nooit zo had vormgegeven, maar waarvan jij zichtbaar geniet.
De wegen naar Casablanca brengen ons echter ook in het vizier van de talloze verkeersagenten die het Marokkaanse landschap bewaken. Radars zijn er niet nodig; op elke hoek van de straat en langs elke weg waken agenten, en zelfs op de snelwegen staat er om de paar kilometer iemand het verkeer live te monitoren. Het is bijna ongelooflijk hoeveel ogen op je gericht zijn.
Op een gegeven moment worden we dan ook tegengehouden. Blijkbaar heb ik honderd kilometer terug de maximumsnelheid overschreden. De agenten hebben met elkaar gebeld en mij verderop laten stoppen. Soumaya reageert onmiddellijk verhit en schakelt over op Arabisch om met de agent te praten. Hij vraagt me uit te stappen, en terwijl mijn hart sneller klopt, vraag ik me af hoe een “bakchich” zou werken – hoe en hoeveel? Maar zover komt het niet. Hij vraagt mijn paspoort, geeft me een ferme uitbrander en gebeid me Soumaya te laten zwijgen. En zo vervolgen we onze weg, een vreemde ervaring rijker.
De bergen en de blauwe stad. De nachtelijke terugrit naar Tanger doe ik in één ruk, want Saskia, medereiziger en vriendin van Soumaya, moet de volgende dag haar vliegtuig naar Brussel halen. De broer, zussen en neven van Soum zijn inmiddels ook teruggekeerd, waardoor alleen Soumaya, haar ouders en wij overblijven. Samen besluiten we eropuit te trekken.
Onze kleine auto kronkelt door de majestueuze Marokkaanse bergen, op weg naar Chefchaouen, de beroemde blauwe stad. De tocht is een beproeving, niet alleen door de steile wegen, maar ook door mijn plotse besef dat we nog steeds op een reserveband rijden. Toch houdt de band stand – alsof Allah, God, of de oude geesten van deze bergen over ons waken. Chefchaouen ontvouwt zich als een droom, een stad gehuld in hemelsblauw, waar de muren de lucht lijken te omarmen. Het voelt als een andere wereld.
Voor Soumaya is deze reis bijzonder. Ze wil haar ouders de schoonheid van hun geboorteland laten herbeleven, en hun trots op deze plek raakt ook mij. Diezelfde trots voel ik later op onze laatste dag, aan een verlaten strand waar de wind krachtig waait, alsof hij iets wil vertellen. Marokko is een land vol contrasten: veel ellende en opgekropt wantrouwen, maar ook een ongeëvenaarde gastvrijheid en een leven vol toeters en bellen.
Onze reis eindigt met een laatste nachtelijke wandeling door Tanger, samen met Soum en haar ouders. Het is een herinnering die levendig in me blijft hangen, terwijl we ons voorbereiden op de terugkeer naar huis.
De terugweg: een spiegel van de reis Langs de Spaanse autowegen herontdek ik de rauwe eenvoud van overleven. Onder dezelfde sterrenhemel deel ik de nacht met onbekenden, waaronder een man die zijn gebed in stilte eindigt. Zijn argwaan smelt langzaam, net zoals mijn eigen vooroordelen onder de brandende zon van Marokko verdwijnen.
Waar de heenreis ons meer dan twintig dagen had gekost, besluiten we de terugweg in slechts twee dagen af te leggen. We doen iets wat misschien gek lijkt: net zoals vele Marokkaanse families slapen we langs de parkings van de snelwegen. Maar onze auto biedt geen ruimte voor ons beiden. Jij slaapt binnen, terwijl ik buiten een plek zoek.
Het voelt vreemd, zelfs beangstigend, totdat ik een andere man opmerk. Zijn familie slaapt in hun wagen, en net als ik ligt hij buiten. Na zijn gebed zoek ik toenadering. Zijn blik is wantrouwend, maar zijn aanwezigheid geeft me een onverwacht gevoel van verbondenheid. Ik voel me minder eenzaam, minder kwetsbaar. Toch houd ik constant in gedachten dat een auto me per ongeluk zou kunnen raken – een bizarre, maar reële angst.
Die ervaring is van korte duur; ik doe het slechts één nacht. Maar het is een nacht waarin de afstanden kleiner worden, en de eenvoud van samenzijn onder de sterren een waarheid onthult die ik vergeten ben.
Stroom, stroom, zei de wind, ik begrijp je. Blaas, blaas, zei de zon, ik begrijp je. Schijn, schijn, zei de maan, ik begrijp je. Blink, blink, zei het hert, ik begrijp je. Loop, loop, zei de boom, ik begrijp je. Groei, groei, zei het vuur, ik begrijp je. Brand, brand, zei de condor, ik begrijp je. Jaag, jaag, zei de rots, ik begrijp je. Sta, sta, zei het kind. Kijk, kijk, zei de man, zodat je begrijpen kan.
En zo eindigt onze reis: Terug in Brussel. De zomer geeft zich over aan de herfst, en op 22 december 2008 dwaal ik door het park van Vorst met mijn camera, zoals ik dat altijd doe. Terwijl jij met je vrienden in het park voetbalt, slenter ik alleen rond, zoekend naar beelden die verhalen kunnen vertellen.
Mijn blik valt op een jongeman, zittend op een bank. Zijn houding is ontspannen, bijna meditatief. Ik vraag of ik een foto van hem mag maken. Zijn antwoord blijft me bij: “Une après-midi pas tout à fait vide.” Zijn woorden zijn als een echo van de reis die we net afsluiten – eenvoudig, maar vol betekenis.
Terwijl ik die dag terug wandel, blijf ik nadenken over wat hij zegt. Ben ik, met mijn camera en vragen, een steen in zijn vijver? Hoe groot zouden de golven zijn die ik heb veroorzaakt? Misschien is onze ontmoeting voor hem net zo vluchtig als de middag zelf, of misschien draagt hij mijn aanwezigheid nog een stukje verder met zich mee.
Zestien jaar later kijk ik terug. De golven die we toen maakten, hoe klein ook, zijn misschien nog steeds onderweg. En jij blijft voor mij de herinnering aan een reis die nooit helemaal eindigt.