03 – Howard

Kunnen we in de verkeerde stad terechtkomen? Kunnen we de verkeerde mensen tegenkomen? De ijskoude nachttrein door Rajasthan, met zijn boerende, zuchtende, scheten latende bewoners, heeft me onderkoeld. Kinderen die huilen en zingen, venters van chai, veters, ritsen en muziek. Het liefst ben ik onderweg, in een wereld van momenten – momenten die nooit terugkeren, eenzame, zeldzame gebeurtenissen. Een moment past zich nooit aan; je komt erin terecht, zonder na te denken. Terwijl je je kunt afvragen waarom of hoe je erin terechtkomt, is het moment er gewoon.

“No pictures!” roept een man me kwaad toe. Ik fotografeer het belabberde plafond van de bus die me naar mijn volgende bestemming brengt. “Yes, you can,” zegt een jonge man, geërgerd door het gedrag van de ander. Even later steekt de ‘no picture’-man een sigaret op. De jonge man vraagt heel moedig of hij wil stoppen. Dat wordt eerst geweigerd, maar dan roept hij “no smoking!”, waarop de man stopt.

Ik heb een busrit van zeven uur achter de rug en merk dat ik de verkeerde richting uit ben gegaan. Dit is niet de bestemming die ik voor ogen had.

Pas als ik na zeven uur bus Jaipur binnenrijd, besef ik dat ik niet, zoals gepland, in de blauwe stad Jodhpur ben. In mijn haast om de aansluiting te halen, heb ik het kleine verschil in stadsnamen niet opgemerkt. Ik rij de ‘Pink City’ binnen en ontmoet Howard.

Hier begint een verhaal over vertrouwen. Howard stelt voor me te helpen. Hij heeft mijn verwondering opgemerkt en belooft me te helpen een ticket naar Jodhpur te vinden. Maar eerst koopt hij bier voor mij en whisky voor zichzelf. Waarom ook niet? We stappen een vuile illegale bar binnen. Het is laat en ik wil een hotel en een treinticket naar Jodhpur. Deze stad is me te groot en te druk.

Howard vindt al snel iemand die kan helpen. Blijkbaar is het station gesloten en ze rijden me naar een reisbureau, waar ze me een ticket aanbieden voor 800 roepies, uitgeprint op een A4’tje. Die prijs lijkt me overdreven en ik vraag om me terug naar het station te brengen. Ik ga zelf wel op zoek naar een ticket, maar ze rijden me naar een hotel en blijven aandringen om het ticket te kopen. Ik weet niet waar ik ben in deze stad. De buurt ziet er nogal ruig uit. Hoe kan ik weten dat dit een officieel ticket is? Een A4’tje zomaar afgedrukt? Al snel sta ik met een tweetal verkopers te discussiëren, terwijl Howard aan de kant toekijkt. Ik begrijp niet waar al die mensen zich plotseling mee bemoeien.

Uiteindelijk stellen ze voor om me naar het station te rijden. Een kleine schrik bevangt me als ik besef dat ik mijn rugzak heb achtergelaten en het kaartje met het adres van het hotel niet echt gecontroleerd heb. Ik wilde geen westerse achterdocht laten blijken. De beleving wordt vreemder en vreemder als blijkt dat het station toch open is en het ticket echt, maar viermaal duurder dan een officieel ticket. Ik laat de verkoper weten dat ik het ticket niet wil, waarop hij geërgerd wegloopt.

En daar sta ik dan, in Jaipur, zonder mijn rugzak en zonder te weten waar mijn hotel zich bevindt. Gelukkig heb ik nog mijn paspoort, mijn bankkaart en mijn zo beminde fototoestel. Ach, de rest kan ik hier wel terugkopen. Maar de moeite die ze doen om mij dit ticket te verkopen is ongelofelijk. Plotseling verschijnt uit het niets mijn begeleider, die me terugbrengt naar Howard in het hotel. Ik betaal wel 300 roepies voor mijn ticket; ze hebben er trouwens voor gewerkt.

Ik vertrouwde Howard en, een beetje ontgoocheld, zoek ik hem op in zijn kamer. We drinken samen in deze trieste omgeving. Hij wil weg uit dit land. Als christen wordt hij hier niet goed behandeld. Ik drink bier, hij drinkt whisky – hij drinkt veel. Waarom wilde hij me helpen? Waarom kocht hij me bier? Waarom al die moeite, terwijl ik vanaf het begin aangaf dat ik nattigheid voelde? Hij lijkt me geen boef. Ik begrijp niet alle details. Was ik naïef?

— Als christenen moeten we elkaar helpen, legt hij me uit. En morgen heb ik een belangrijk examen dat er misschien voor zorgt dat ik het land kan verlaten. Door jou te helpen, zal God mij helpen. Hij wil weg uit India; hier is geen godsdienstvrijheid, zoals ze beweren. Hij moet hier weg en wordt alsmaar dronkener. Hij is verliefd op een hindoemeisje, maar dat kan hier niet. Het maakt hem kwaad. India is corrupt, hij wil hier weg. Hij is 33. Toch blijf ik twijfelen. Hij heeft morgenochtend een belangrijk examen en drinkt zich te pletter. Hij lijkt, zoals zovelen hier, alleen maar te overleven.

Hier zal ik een dekentje kopen voor mijn volgende treinreizen. Geen tweede onderkoelde treinreis meer voor mij. Vanaf hier trek ik verder door het toeristische Rajasthan, tot in de woestijn.

Het liefst ben ik onderweg.

02 – Tien

Tien heeft me door de stad laten lopen. Onze ontmoeting was bizar. Een treinticket kopen in Delhi is een hele opdracht, zeker als je het voor de eerste keer doet. Ik zit in het International Tourist Bureau als Tien naast me komt zitten. Het wachten duurt tergend lang. Dit lachende Vietnamese meisje reist hier al een paar maanden rond en kent dus beter dan ik de klappen van de zweep. Ze is snel van begrip en als ze merkt dat ik twee wachtnummers in mijn handen heb, grist ze er onbeschaamd één uit mijn hand. Eentje was al verlopen, maar ik hoopte dat de loketbediende het toch nog zou aannemen. Ze zal ons beiden zo snel mogelijk laten bedienen, verzekert ze me, en zo komt zij als eerste aan de beurt. Ik sta erbij en kijk ernaar. Nu is ze niet zo scrupuleus en ze probeert de bediende uit te leggen dat het eigenlijk nu mijn beurt is, maar daar houdt hij geen rekening mee. Ze blijft met me wachten. Ik val voor haar beslistheid. Ik stel voor iets te eten of te drinken, maar dan herinnert ze zich plots dat ze een afspraak heeft. Ik neem afscheid en wil naar het toilet. Dat moet zij ook; goede toiletten zijn schaars in India. We blijven dus samen lopen en brengen uiteindelijk een hele namiddag door in delen van Delhi waar ik nooit zou zijn geweest.

Ze wil me het Rode Fort laten ontdekken, maar ze vergist zich van metro en we komen terecht bij iemand die ze net heeft ontmoet. Een bankbediende viert er een verjaardag waarbij de jarige helemaal wordt ingewreven met zijn verjaardagstaart. Ik weet niet goed waar ik terecht ben gekomen. ’s Avonds nemen we afscheid in de metro. Ze weet wat ze wil. Ja, antwoord ze. Ik ben gelukkig met wat ik krijg. Ik krijg meestal wat ik wil en zo niet, dan maakt het me niet ongelukkig. Daarna gaan we elk onze eigen weg weer.

Ik blijf verbaasd over deze ontmoeting, over deze namiddag. Was ze me iets verschuldigd? Ik zal het nooit weten. Ze antwoordt uiteindelijk met haar prachtige lach, waarmee ze de hele wereld kan charmeren. Ze vindt India fantastisch en toont me enthousiast een resem foto’s. Ik wil proberen dit land met haar ogen te ontdekken.

Dit is mijn laatste avond in de hoofdstad voordat ik het land intrek. Een grootstad laat zich niet makkelijk lezen; daar heb je tijd voor nodig. Ik hou wel van de drukte van Delhi, van haar kleuren. Ik weet niet waar ik eerst moet kijken.

Mijn reis naar het binnenland van India begint op Old Delhi Railway Station, met zijn vele slapende, vertrekkende mensen. Het station lijkt een groot vluchtelingenkamp voor een brandende stad. Het station is overgoten met mist, alsof de rook van die brand hier in het station opgeslagen wordt. Iedereen lijkt moe, vermoeid, uitgeblust, maar als ik lach, krijg ik een lach terug. Het is heel kil; de nacht sijpelt loom binnen. Veel treinen hebben vertraging. Ook ik loop er vermoeid bij, op zoek naar een rustplaats voor de uren die ik hier moet wachten. Er zijn geen zitplaatsen in dit station, tenzij bij McDonald’s, alsof zitplaatsen en rustplaatsen een ongekende luxe zijn. Iedereen slaapt, uitgedost in een deken, op de grond. Waarom verkopen we onze eigenheid zo makkelijk?

May I have your attention, please? klinkt doorlopend, tot mijn ergernis, door de luidsprekers van dit station, maar ik kan amper begrijpen welke trein ze aankondigen. Luistert er eigenlijk wel iemand? Ik vergeet mijn treinticket in de McDonald’s. Pas een half uur later valt me dat op. Dat is een reden om als toerist te panikeren in India, maar het ticket ligt nog steeds op zijn plaats. Er volgen lange uren wachten voordat mijn trein aankomt.

De trein loopt chaotisch vol. Ik wacht rustig af om mijn eigen plaats in te nemen; ik hou niet zo van die drukte, maar ervaar het met een zachte glimlach op mijn gezicht. Als in elk station deze organisatie nodig is, lopen we inderdaad grote vertragingen op. Langzaam smelt de chaos tot rustig snurkende slapers. Met pijn in mijn hart moet ik een slapende vrouw met kind wakker maken die op mijn slaapplaats ligt. Maar ze blijkt een eigen slaapplaats te hebben. Die nacht vries ik bijna dood; ik had geen deken meegenomen. De nachten zijn hier ijzig. Dit is een vreselijke eerste treinreis. Ik ben onderweg.

01 – Onderweg

Het liefst ben ik onderweg. Een landschap zie ik aan me voorbijflitsen, niet wetend waar ik terecht zal komen. Toekomst, verleden, ze lossen op in dit moment; hun bestaan wordt onbenullig in deze stressloze verplaatsing. Een uur waarin de wereld gevoeld, gezien en begrepen wordt. Geen eenzaamheid, enkel ontdekking. Het is fijn om vrij in deze wereld te kunnen rondlopen, ook al ben ik niet overal welkom, ook al is het niet overal veilig voor me. Ik kan me veel vrijheid veroorloven. Ik ben onderweg als vrije reiziger in de spiegel van mijn zelfbeeld. Ik ben onderweg in India.

Hoe beschrijf ik mijn eerste indrukken het best? Ik ben in Delhi, Oud-Delhi. Ik voel me zo beïnvloed door de vele indrukwekkende verhalen, beelden, kleuren, geuren, afschrikwekkende en mooie dingen die me in België werden voorgeschoteld, alsof ik hier al ben geweest. Maar hoe sterk kan verbeelding de realiteit evenaren? Maak ik mijn eigen reis of wordt die gevoed door gesublimeerde beelden? Ik kan best een aantal dagen wachten, op zoek naar woorden. Of beelden? Onze ziel spreekt, glinstert, huilt en lacht via onze ogen. Mijn ogen, die mijn reisende wereld opnemen, worden vergezeld door mijn fototoestel in mijn hand. Zoals ik besluit om mijn woorden af te wegen, geef ik mijn toestel ook wat rust op deze reis. Deze keer ga ik niet op zoek naar elk beeld dat mijn verbeelding tart.

Ik denk hierbij aan de levensles die mijn eigen zoon op een van onze reizen meegaf: «Papa, de beste foto’s maak je toch met je ogen.» Die ogen, de toegangspoort naar de diepe, geheime oceaan die in ons woelt en voor onze ziel spreekt, maken de beste foto’s van de wereld.

Oud-Delhi lijkt uit elkaar te vallen. Een witte, stoffige substantie verspreidt zich als sneeuw over de stad, alsof de inhoud van een stofbom de stad afsluit van de buitenwereld. Deze stad heeft geen focus: elektrische kabels zwermen als plantaardige schepsels boven me uit, zwerfplastic heeft de status van frisse bloemen overgenomen, waartussen mensen zich neervlijden. De gevels huilen om hun vergane glorie. Ze kunnen hier alles reinigen: je oren, je haar, je neus, je hart, je ziel, je tong… Maar niet hun eigen omgeving, die ik ledig aanschouw. Een man gorgelt naast me en spuugt een groene substantie op de grond. De kracht waarmee hij dit doet, zou wel eens de hele stad als een kaartenhuis in elkaar kunnen doen storten.

Als de kilte van de nacht me overvalt en ik terugloop naar mijn hostel, merk ik de vele mensen die hun slaapplaats buiten aan het opmaken zijn. Ik verwonder me bij de gedachte dat ik nu al geen aanstoot meer neem. Of maak ik mezelf iets wijs?

Na een paar dagen word ik erin geluisd. Ik moet er hard om lachen – was ik hiervoor ook niet gewaarschuwd in België? Kunnen we bedonderd worden als we lachen? Ik voel me snel thuis in deze stad, eenmaal ik vrij rondrijd met de metro en niet meer afhankelijk ben van de krioelende tuktuks. Het wandelen door de stad wordt aangenaam, omdat de drukte in contrast staat met de innerlijke kalmte die ik als toerist met me meedraag. Ik leg een zachte, verwonderde, open blik op wat ik zie, terwijl ik vertraagd – tegenover het ritme van Delhi – door haar straten wandel. Wat voor ons chaos lijkt, is voor Indiërs een begrijpelijke organisatie, beweert Simon, een reizende Deen op een motor.

Ik ontmoet Tien, een glimlachende, oosterse kijk op de wereld, die ik vanuit mijn westerse hoek gadesla. Ze weet waar ze naartoe wandelt, ook al begrijpt ze niet elk moment waarin ik haar kort vergezel op deze reis. Enkel weet ik niet waar ik naartoe ga, maar ik maak er graag een spel van om verloren te lopen in het leven, alsof verdwijnen mijn ultime doel is.

Ben ik hier om een brief te schrijven? Een brief aan mijn geliefde? Om in contact te komen met de wereld die ik achterliet? Ben ik hier omwille van verlatingsangst?

Bewustzijn, wat ons mensen onderscheidt in dit leven, heeft geen genade. Het laat ons hart een paar slagen meer of minder maken of verlaat met een wervelwind ons lichaam, om daar ergens van boven toe te kijken welke beslissing we gaan nemen, om ze nadien weer te bekritiseren.

Ik hou van Tiens levendigheid, haar gemak om te krijgen wat ze wil, de eenvoud waarmee ze tot een keuze komt.