Van Brussel tot Casablanca

Brussel: chaos en magie
In mijn woonkamer, temidden van een stille chaos, danst mijn elfjarige zoon in het midden van de kamer. Hij gaat helemaal op in zijn eigen wereld, draait en springt alsof hij de sterren zelf aan het roepen is. Terwijl hij straalt, erger ik me vreselijk: ik ben een belangrijke brief kwijt.
“Je t’ai vraiment fait plaisir aujourd’hui, n’est-ce pas papa?” zegt hij met een glimlach die zowel guitig als oprecht is. Hij heeft gelijk. Ondanks alles moet ik glimlachen. Mijn zoon, die elfjarige dromer, een clown vol leven en licht.


Het plan is om samen een middag vol magie te beleven in het theater. Maar, zoals zo vaak, loopt het anders. Het is al één uur, hij zit nog gebogen over zijn huiswerk, de woonkamer ligt vol stof, en de voorstelling begint over een uur in het centrum. Een zachte ergernis groeit in me, vooral omdat hij mijn hulp nodig heeft – een chaotische dans van taken, tijd, en ongeduld.
“Waarom begin je niet gewoon ’s ochtends met je huiswerk?” vraag ik, woorden glijdend op een dunne draad van irritatie. We haasten ons alsnog naar het theater, maar komen te laat. En dan vergis ik me ook nog van zaal. De frustratie groeit, een rimpeling van mislukking.

Uiteindelijk gaan we naar de bioscoop, en later, thuis, zitten we samen weer gebogen over zijn huiswerk. Het werd een prachtige dag. Een dag van pannenkoeken en frietjes, en in onze spontaniteit huren nog een film. “Tu m’as fait plaisir, broer,” fluister ik aan het einde van de dag, een klein beetje beschaamd om hoe de middag is begonnen.

De paasvakantie nadert en de wereld lijkt trager te draaien, alsof de tijd zelf ons uitnodigt om samen verloren te gaan in een avontuur. Ik zie hoe hij, met die ongedwongen nieuwsgierigheid, vaak mijn camera grijpt alsof het een magisch instrument is dat verhalen tot leven kan wekken. Ik neem vrij en besluit met hem zijn film te maken, een stop-motion.

De uren verstrijken terwijl we fantastische decors bouwen, schaduwen en licht vouwen tot scènes uit zijn verbeelding. Zijn ideeën zijn wild en complex, een doolhof van gedachten waarin ik verdwaal. Er zijn momenten van vuur, momenten van stille strijd, en dan weer van plezier, wanneer we de stad intrekken om te skaten of te rolschaatsen. Maar de film? Die blijft halverwege steken, onafgewerkt, als een droom die wakker wordt.

Wanneer het einde van de week komt, glimlacht hij plotseling na een kleine woordenwisseling. Zijn woorden zijn scherp en speels, alsof hij al het belangrijke doorziet: “We kunnen niet eens bloopers maken zo.” Die woorden raken me, een spiegel waarin ik zie dat het plezier groter is dan het voltooien van onze film. En bloopers? Misschien wel het allerbelangrijkste, een echo van onze ware momenten samen.

De zomer verschijnt als een vergeten verhaal. Het is augustus, en hier gaan we weer, jij en ik, op onze volgende reis. Soumaya roept ons naar Marokko, maar ik kies ervoor om alleen met jou die weg af te leggen. Een klein obstakel doemt op: we hebben geen auto. Dus vraag ik om mama’s trouwe stadsautootje, voordat papa het verkoopt, niet wetend dat het ons naar Casablanca zal dragen, achtduizend kilometer verder.

“Ik denk dat we er klaar voor zijn,” zeg ik.
Alles wat we nodig hebben, ligt netjes opgestapeld in de koffer van de geleende auto. Ik kijk naar mijn zoontje naast me, die blij naar me glimlacht. Zijn ogen stralen van opwinding over de vakantie, hij denkt aan grote zwembaden en driesterrenhotel. Hij pakt alvast hij een boek.
“Dat maakt de lange rit wat sneller,” zegt hij.
Hij heeft geen idee dat we op weg zijn voor 8.000 kilometer. En ik vraag me af of ik het zelf eigenlijk wel besef. Ik vluchtte voor te veel gevoelens, in de hoop dat die 8.000 kilometer me zouden helpen alles van me af te schudden.

Langs de wegen van Frankrijk.
We vertrekken naar het zuiden.

Dit is Frankrijk.
Dit is een jaar later.
Dit is een herhaling.
Dit is verwonderlijk.
Dit is verachtelijk.
Dit is ondraaglijk.

Waarom deze zinnen? Omdat ik opnieuw vertrek met een gemengd hart, gevangen tussen eenzaamheid en onvolkomen liefde, op zoek naar iets dat zich niet laat vinden. Mijn verlangen naar een relatie die ik maar niet kan laten slagen, overschaduwt de reis, als een donkere schaduw die zich uitstrekt over elke mijl die we afleggen.

Tien dagen door Frankrijk, tien dagen door Spanje, en dan Marokko. Zo luidt het plan—met ons autootje, die kleine mobiele cocon, in het nomadenleven geworpen. We glijden het noorden van Frankrijk voorbij, overnachten op campings, omringd door voortuintjes en caravans, vreemde oases van een alledaagse rust die vreemd aanvoelt in mijn onrustige ziel. Twijfels flakkeren; de vraag “Ben ik een goede vader?” echoot in mij, telkens verergerd door jouw doordringende vragen.

Onze reis begint met tien dagen door Frankrijk, tien dagen door Spanje, en uiteindelijk tien dagen door Marokko, om daarna in twee dagen terug te keren. Dat is het plan.
Dan gebeurt er iets: een onzichtbare dreiging doemt op bij de voeten van de wagen. Ik herinner me hoe we samen op een verlaten parkeerplaats staan, de lucht stil, het asfalt warm onder onze voeten. Ik vraag je om de wielen te bekijken, terwijl ik langzaam, bijna onbewust, recht op je af rijd. Niets lijkt ons meteen te verraden, tot we de barst vinden, verborgen aan de binnenkant van de band, als een scheur in een masker. Een gevaar dat de stilte snijdt – hoe heeft papa ooit met die banden door de keuring kunnen komen?

De reserveband wordt ons tijdelijke schild, en we rijden verder, voorzichtig, met de auto die we hebben omgebouwd tot een miniatuurcamper, ons rijdende toevluchtsoord. Jij hebt je Rubik’s Cube weer meegenomen, het symbool van onze vorige reis door Bulgarije, puzzelstukjes van tijd en herinnering. In een klein muziekzaakje vind ik een oude CD van Renaud, net herrezen uit een lange duisternis van depressie en verslaving. Zijn stem vult de wagen terwijl we verder reizen, de reserveband dreigend, maar de weg onbekend en open. Een nieuwe band, onze redding, blijkt slechts een verre belofte. Weken duurt het voordat hij zal arriveren – een wachttijd die zich uitstrekt als een weg zonder eind. Ondertussen rijdt de auto op zijn noodlot, ondersteund door de kwetsbare reserveband. Iedere kilometer, iedere bocht, wordt een zorgvuldig afgewogen avontuur, een dans op de rand van het toeval.

Langs eindeloze wegen ben jij daar, met je Rubik’s Cube, opnieuw ons puzzelproject, voortgezet in de zijlijn van ons avontuur. En dan, onverwachts, draai jij de kubus tot voltooiing, een triomf van speelse concentratie. Ik verlies onze weddenschap en mijn scepticisme, glorieus.

Zo rollen we verder, naar Toulouse, de roze stad, waar jij dartelt met je diabolo. We vinden rust in de natuur van de Pyreneeën, in haar ongerepte schoonheid, alsof de bergen een ziel toefluisteren. Diep in de bergen ontdekken we een camping, en samen drijven we in een kajak door vredige wateren—de wereld voelt even licht en eindeloos.

Op 9 augustus, ergens in Marcus, flitst een gedachte door mijn hoofd: *Waar leidt deze tocht mij deze keer naartoe? Ik, een verloren reiziger, gebonden aan een verlangen dat ik niet kan omarmen, en tegelijk worstelend met de demonen van eenzaamheid. Jij baadt ondertussen in het zwembad, omringd door een kleurrijke groep getatoeëerde figuren. Je speelt, jij die zonder zorgen straalt. Jij hekelt mijn apathische gedrag, en daar heb je niettemin compleet gelijk in. “Weet je broer,” zeg ik bij mezelf, “ooit zal ik leren meer open te zijn.”

Voor de negende komt de achtste. En is die achtste niet een bijzondere dag in de wereldgeschiedenis? 08-08-08, de dag van Veronique’s amouriage. Waar zijn we, die achtste van de achtste in het jaar acht? Hoog in de Pyreneeën, ergens op een bluesfestival, waar ik probeer contact te maken met de geciviliseerde wereld—ik sleep je mee in mijn hopeloze verlangens, waar geen kop noch staart aan te ontdekken valt. En daar, in een onverwachte ontmoeting op een bluesfestival in de Pyreneeën, vinden we Yann. Yann, die ons uitnodigt voor een BBQ, ons meeneemt naar een verborgen rivier, waar we springen van acht meter hoge rotsen in het koude water—de vreugde slaat diepe wortels. Later leidt hij ons naar een schuilplaats hoog in de bergen, waar we onder sterrenhemels slapen, met onze kleine auto die moedig de bergwegen trotseert.

En dan, in het hart van de nacht, terwijl we slapen, verschijnen paarden in de mist, hun silhouetten loom en vrij, dromend met ons mee. Totdat een storm ons onverwacht wekt. Yann roept ons naar een hut, en we rennen, onze spullen grijpend terwijl de wind jouw matras van de berg blaast. Jij wilt erachteraan, maar ik roep, “Laat het gaan!” Met mijn schrik bedwongen, zie ik je bijna wegwaaien van de berg. De storm jaagt ons naar binnen, en terwijl de regen op de houten muren slaat, vinden we warmte bij een kop koffie, veilig, terwijl buiten de natuur haar wildste symfonie speelt.

Dorstige tongen en duistere ogen geven ruige beelden.
Gele huizen verderop fleuren de stemming rijker.
Rode gevels in het zuiden verrassen mijn ogen.
Maar de oude toppen kalmeren me.

Dwalen door het geheime Spanje.
We steken de Pyreneeën over, de grens tussen werelden, en beginnen aan tien dagen dwalen door het geheime Spanje. Een droom die als een verre ster voor me flonkert—door het binnenland reizen, waar de stilte en de ruwheid van het land ademen als een levend wezen. Als student in Denemarken luister ik naar de verhalen van een Spaanse vriend. Hij betreurt dat Spanje voor velen slechts de stranden en grote steden betekent. “Maar het binnenland,” zegt hij, “het binnenland is een verborgen land, een plek waar de ziel van Spanje zichzelf ontvouwt.” En daar, precies daar, beginnen we.

Onze eerste halte: Zaragoza. We dwalen ’s nachts door de marmerachtige straten, als dolende sterren in een stenen heelal, dansen tussen fonteinen en het paleis dat als een slapende reus over de stad waakt.

We trekken verder noordwaarts, door vreemdsoortige landschappen die buiten deze wereld lijken te bestaan, in een stoet van kolossale vrachtwagens, als eenzame reizigers in een zee van reusachtige stalen beesten. Ik glimlach in ons kleine autootje, trots dat ik altijd het onbekende en het onverwachte opzoek, zelfs zonder het bewust te weten. En plots verschijnt er, als een wonder, een oase binnen dit dorre landschap: een klooster omringd door een tuin die bloeit dankzij de tedere zorg van monniken.

We rijden door het rode, rotsige landschap, door dorpen die zich schuil lijken te houden in de hitte, als schimmen uit een ander tijdperk. Het Spaanse landschap verandert voortdurend, een kameleon van vurige aarde en kalme heuvels. Onze tent blijft onaangeroerd; we leggen onze matrassen gewoon naast de auto en slapen onder de sterren, zonder te weten waar we ontwaken. De duisternis omarmt ons, en ik verberg voor je dat ik soms bang voor je ben.

Diep in het zuiden voel ik de prikkels van de olijfheuvels—een beeld van kanten lingerie dat zachtjes over de heuvels valt, sensueel en eindeloos. Ik probeer wilde cactusvijgen te plukken, prik mezelf pijnlijk, het Alhambra paleis blijft buiten ons bereik. We stranden uiteindelijk in Málaga.

Op een camping met een zwembad ontmoeten we een man met negen kinderen, een kleurrijk en levendig gezin. Hun verbondenheid raakt me; het is een soort warmte die ik nauwelijks ken, een eenvoud die jij adoreert. Jij speelt urenlang met hen, terwijl ik je bewonder aan de zijlijn, in stille eerbied. We wandelen langs de zee, en je klimt met de andere kinderen op een hoge klif boven de zee, maar je durft er niet vanaf te springen. Na een lange aarzeling spring je toch, en ik vang je trots op in het water. Je wordt straks elf jaar.

Die vader inspireert me. Hij runt een kinderhuis waar broers en zussen samen blijven, waar niemand gescheiden wordt. Een idee dat me raakt. Ooit wil ik een plek scheppen waar cultuur en zorg elkaar vinden, voor kinderen met hun unieke verhalen die een plaats verdienen in de wereld.

Het Spanje dat we ontdekken, is een land dat zijn stille schoonheid onthult. Een reis die ons in het onbekende werpt, slapend onder open hemel, rijdend tussen kolossen, starend in een landschap van oude dromen. Kan ik een prijs uitreiken voor schoonheid? Voor de kracht van het onvolmaakte, voor de zachtheid van alles dat tegelijk krachtig en breekbaar is?

Ik vrees mijn ogen te openen, een schaamte sluimert, een terughoudendheid, alsof ik afdwaal in de onderwereld van mijn eigen, verwarde wortels. En toch, wanneer ik mijn ogen open, zie ik de zachte tinten, de golvende heuvels, het licht dat danst als een belofte. Het trage, pijnlijke ontwaken—opstaan uit mijn eigen schaduw, terug naar de levendige wereld die daar geduldig op mij wacht.

Hoe kan ik vertellen wat ik allemaal zie? Woorden flikkeren, gedachten zweven, als echo’s van een visioen dat nooit werkelijk tastbaar wordt. Een tragedie in de wil, de schoonheid van het vergankelijke, het onbewuste verlangen naar iets dat ik nooit zal kunnen benoemen.

De uiteindelijke oversteek naar Marokko.
Het moment breekt aan om de oversteek naar Marokko te maken, een overgang tussen werelden. Zes eindeloze uren wachten we, gevangen in het niemandsland tussen vertrek en aankomst. Alles vanwege dat zevenvingerige blaadje, ooit slechts een plant, maar nu een vrucht van verlangen die door de lucht zweeft. Op de boot hangt een diepe vermoeidheid. Uitgeputte zielen, overgeleverd aan de golven en de stilte na hun migratiereizen. De vloer is bezaaid met slapende lichamen, ieder verovert zoveel mogelijk ruimte, alsof slaap de enige vrijheid is die nog rest. Een verstilde egoïsme lijkt te zegevieren in de opgeëiste slaapruimte bij sommigen, maar misschien, denk ik, is het gewoon overleven.

Ik, op mijn beurt, verlies me in de hypnotiserende draaikolk van het water achter de motor, de witte schuimsporen die zich uitstrekken tegen de oneindige blauwe zee. Het is alsof de zee fluistert, verhalen van eeuwenoude reizen, van verlies en hoop, van mensen die komen en gaan, zoals wij nu.

Aangekomen in Tanger.
De stad wacht ons op met zijn verstilde chaos. Soumaya en haar familie verwelkomen ons. Haar vader, met zijn humor en vastberadenheid, dringt erop aan dat ik naar de barbier ga. Het wordt een running gag van ons verblijf, een herinnering die mijn dagen in Tanger kleurt.

Ik dwaal door de stad, mijn camera als stille metgezel. Soum voert ons door markten en verborgen hoeken, door het doolhof van straten. Jij en Soum, schaduwen die elkaar vinden in de stille dieptes van boeken, geborgen op dat betoverde dakterras waar de tijd lijkt stil te staan en de wereld zachtjes vervaagt.

Ik volg de stroom van wat Soum ons toont, mijn kleine autootje als trouwe gids. Tanger lonkt met zijn trendy bars, de stad lonkt met zijn verhalen. Ik herinner me het verkeer in Marokko, een zinderende chaos waarin ronde punten een raadsel blijven en ik als vreemdeling een rood licht negeer onder het toeziend oog van een agent.

We bezoeken een oude Portugese vesting – de naam ontglipt me – en laten ons met paard en wagen door de armste buurten rijden, tot aan een strand waar de lucht zwaar hangt van zilt en zon. Stel je voor: een Arabische schone, haar huid bedekt met de textuur van zilte stof, ondergedompeld in het glinsterende water. Wanneer ze opstaat, drukt de zee haar silhouet in het weefsel van haar gewaad, een spel van lijnen en vormen dat weinig aan de verbeelding overlaat. De begeerte sluimert, in strijd met wat mag, maar nooit verstomt ze helemaal. Hier speelt de schoonheid zich af in schaduwen en geheimen, en de verboden aantrekkingskracht ervan is niets minder dan een kunst.

Casablanca’s nachtleven.
Onze tocht leidt ons naar Rabat, waar we het huis van Soum’s tante bezoeken, genesteld in het rustige, rurale landschap rond de hoofdstad. Na de charme van Rabat doorkruist te hebben, vervolgen we onze reis naar Casablanca. Daar zoeken we haar neven en vrienden op en laten ons meevoeren in het verfijnde nachtleven van “Casa”. We verblijven in een hotel met een zwembad, spelen voetbal en genieten van een reis die een onverwachte wending krijgt – een ervaring die ik zelf nooit zo had vormgegeven, maar waarvan jij zichtbaar geniet.

De wegen naar Casablanca brengen ons echter ook in het vizier van de talloze verkeersagenten die het Marokkaanse landschap bewaken. Radars zijn er niet nodig; op elke hoek van de straat en langs elke weg waken agenten, en zelfs op de snelwegen staat er om de paar kilometer iemand het verkeer live te monitoren. Het is bijna ongelooflijk hoeveel ogen op je gericht zijn.

Op een gegeven moment worden we dan ook tegengehouden. Blijkbaar heb ik honderd kilometer terug de maximumsnelheid overschreden. De agenten hebben met elkaar gebeld en mij verderop laten stoppen. Soumaya reageert onmiddellijk verhit en schakelt over op Arabisch om met de agent te praten. Hij vraagt me uit te stappen, en terwijl mijn hart sneller klopt, vraag ik me af hoe een “bakchich” zou werken – hoe en hoeveel? Maar zover komt het niet. Hij vraagt mijn paspoort, geeft me een ferme uitbrander en gebeid me Soumaya te laten zwijgen. En zo vervolgen we onze weg, een vreemde ervaring rijker.

De bergen en de blauwe stad.
De nachtelijke terugrit naar Tanger doe ik in één ruk, want Saskia, medereiziger en vriendin van Soumaya, moet de volgende dag haar vliegtuig naar Brussel halen. De broer, zussen en neven van Soum zijn inmiddels ook teruggekeerd, waardoor alleen Soumaya, haar ouders en wij overblijven. Samen besluiten we eropuit te trekken.

Onze kleine auto kronkelt door de majestueuze Marokkaanse bergen, op weg naar Chefchaouen, de beroemde blauwe stad. De tocht is een beproeving, niet alleen door de steile wegen, maar ook door mijn plotse besef dat we nog steeds op een reserveband rijden. Toch houdt de band stand – alsof Allah, God, of de oude geesten van deze bergen over ons waken. Chefchaouen ontvouwt zich als een droom, een stad gehuld in hemelsblauw, waar de muren de lucht lijken te omarmen. Het voelt als een andere wereld.

Voor Soumaya is deze reis bijzonder. Ze wil haar ouders de schoonheid van hun geboorteland laten herbeleven, en hun trots op deze plek raakt ook mij. Diezelfde trots voel ik later op onze laatste dag, aan een verlaten strand waar de wind krachtig waait, alsof hij iets wil vertellen. Marokko is een land vol contrasten: veel ellende en opgekropt wantrouwen, maar ook een ongeëvenaarde gastvrijheid en een leven vol toeters en bellen.

Onze reis eindigt met een laatste nachtelijke wandeling door Tanger, samen met Soum en haar ouders. Het is een herinnering die levendig in me blijft hangen, terwijl we ons voorbereiden op de terugkeer naar huis.

De terugweg: een spiegel van de reis
Langs de Spaanse autowegen herontdek ik de rauwe eenvoud van overleven. Onder dezelfde sterrenhemel deel ik de nacht met onbekenden, waaronder een man die zijn gebed in stilte eindigt. Zijn argwaan smelt langzaam, net zoals mijn eigen vooroordelen onder de brandende zon van Marokko verdwijnen.

Waar de heenreis ons meer dan twintig dagen had gekost, besluiten we de terugweg in slechts twee dagen af te leggen. We doen iets wat misschien gek lijkt: net zoals vele Marokkaanse families slapen we langs de parkings van de snelwegen. Maar onze auto biedt geen ruimte voor ons beiden. Jij slaapt binnen, terwijl ik buiten een plek zoek.

Het voelt vreemd, zelfs beangstigend, totdat ik een andere man opmerk. Zijn familie slaapt in hun wagen, en net als ik ligt hij buiten. Na zijn gebed zoek ik toenadering. Zijn blik is wantrouwend, maar zijn aanwezigheid geeft me een onverwacht gevoel van verbondenheid. Ik voel me minder eenzaam, minder kwetsbaar. Toch houd ik constant in gedachten dat een auto me per ongeluk zou kunnen raken – een bizarre, maar reële angst.

Die ervaring is van korte duur; ik doe het slechts één nacht. Maar het is een nacht waarin de afstanden kleiner worden, en de eenvoud van samenzijn onder de sterren een waarheid onthult die ik vergeten ben.

Stroom, stroom, zei de wind, ik begrijp je.
Blaas, blaas, zei de zon, ik begrijp je.
Schijn, schijn, zei de maan, ik begrijp je.
Blink, blink, zei het hert, ik begrijp je.
Loop, loop, zei de boom, ik begrijp je.
Groei, groei, zei het vuur, ik begrijp je.
Brand, brand, zei de condor, ik begrijp je.
Jaag, jaag, zei de rots, ik begrijp je.
Sta, sta, zei het kind.
Kijk, kijk, zei de man, zodat je begrijpen kan.

En zo eindigt onze reis: Terug in Brussel.
De zomer geeft zich over aan de herfst, en op 22 december 2008 dwaal ik door het park van Vorst met mijn camera, zoals ik dat altijd doe. Terwijl jij met je vrienden in het park voetbalt, slenter ik alleen rond, zoekend naar beelden die verhalen kunnen vertellen.

Mijn blik valt op een jongeman, zittend op een bank. Zijn houding is ontspannen, bijna meditatief. Ik vraag of ik een foto van hem mag maken. Zijn antwoord blijft me bij: “Une après-midi pas tout à fait vide.” Zijn woorden zijn als een echo van de reis die we net afsluiten – eenvoudig, maar vol betekenis.

Terwijl ik die dag terug wandel, blijf ik nadenken over wat hij zegt. Ben ik, met mijn camera en vragen, een steen in zijn vijver? Hoe groot zouden de golven zijn die ik heb veroorzaakt? Misschien is onze ontmoeting voor hem net zo vluchtig als de middag zelf, of misschien draagt hij mijn aanwezigheid nog een stukje verder met zich mee.

Zestien jaar later kijk ik terug. De golven die we toen maakten, hoe klein ook, zijn misschien nog steeds onderweg. En jij, tevreden in je leven, blijft voor mij de herinnering aan een reis die nooit helemaal eindigt.