Eens je India leert ontdekken, lijkt er geen einde aan te komen. Ik heb er een busreis van twee dagen op zitten. Het landschap verandert vaak: van landbouwgronden en grote, open velden met veel bomen, af en toe grote meren, tot kleine boompjes met kruinen als vuurwerkbollen die uit de lucht lijken te dwarrelen, alsof ze vuurwerk willen nabootsen.
Tussen de adembenemende, roze en rode gigantische rotsblokken van Hampi liggen donkergroene velden, bezaaid met een goudkleurige glans van de zon. De rijstvelden verbergen de gigantische watermassa’s die ze herbergen. Tussen al dat adembenemende schoon liggen ook heel veel guesthouses en yogacentra. Bij het vallen van de avond kom ik hier iets eten. Vanaf dit terras kijk ik niet uit op een rivier of de zee, maar op een felgroen rijstveld, omringd door rode rotsblokken op de achtergrond.
Het is wat het is, en ik drink een glas bier, geserveerd in een koffiemok. — I’m selling secretly, zegt de barman uit Hampi.
Hoe opgewekt en communicatief ik rondliep in Shattisgharth, hier in Hampi ben ik gesloten. Ik pas me moeilijk aan aan deze westerse toeristenomgeving. Toch voelt het fijn om een plek te vinden waar je kunt neerploffen. Hier kun je rustig lezen, schrijven of op een terrasje zitten. Het beste in het leven is om je steeds weer te laten verrassen. Ik kan me maar beter laten verrassen – al weet ik niet altijd of ik daar open voor sta.
De nacht valt over Hampi. In dit prachtige sprookjesland bevolken moderne hippies, evenwichtige yogi’s, of yogi’s op zoek naar evenwicht, avontuurlijke rockers, romantische koppeltjes en verloren gelopen reizigers zoals ik de terrasjes. Hier zijn de jaren ’70 nog niet verloren gegaan en klinken de tonen van The Doors uit de boxen. Hampi wordt donker. Geen groene rijstvelden meer, geen trotse palmbomen die naar de hemel reiken, geen rode rotsen die dit dal omringen. De met stekels bedekte tempels verdwijnen bij het wegvallen van het daglicht.
Plotseling komt een politiepatrouille hier iets eten, en ik zal de rest van mijn bier niet meer krijgen.
Als de nacht elk omgevingsbeeld heeft onttrokken, wandel ik wat rond in dit toeristische straatje. Een eenzaam gevoel overvalt me, tot ik terugwandel naar mijn guesthouse over een onverlichte aardenweg in dit heuvelachtige gebied. Plotseling is er niemand meer – alleen ik, de aardenweg, de bomen, de rotsen en een gitzwarte nacht. Een duistere nacht die mijn eigen donkerheid wegvaagt. Een duisternis die reikt naar andere werelden, verlicht en versierd door kleine lichtpuntjes die wij sterren noemen. In deze duisternis ebt mijn eenzaamheid weg; hier ben ik enkel alleen. Alles is nu zwart, weg, alsof het vergeten is te bestaan. Onttrokken aan het zicht. De nacht trekt een zwarte muur op en verbergt al die pracht. Hier wordt pret gemaakt, pret beleefd – jeugdige pret, tussen jongens en meisjes, meisjes en meisjes, jongens en jongens…
Ik zit op een veerpont aan de Tungabhadra-rivier in Hampi te wachten tot hij vol is, om over te steken. Er zijn twee veerponten die heen en weer varen. Terwijl we zitten te wachten, gaat een van die ponten tweemaal leeg terug. Niemand begrijpt er iets van, maar zo is het nu eenmaal. — On ne va pas se prendre la tête! zou mijn Portugese restauranthouder in de rue d’Aa zeggen.
Een man met zijn zwartgeklede harem bezoekt, net als ik, de Krishna-tempel. Op zich geen wonderbaarlijk nieuws. Maar tijdens mijn bezoek, tot aan het moment dat de voltallige familie in hun gigantische jeep is gestapt en ik mijn schamele huurfiets teruggevonden heb, merk ik dat een van de vrouwen me vanachter haar sluier in de gaten houdt. Waar ik ook stond, ik voelde haar blik, ik zag haar staren. Ik lachte haar toe om het ijs te breken. Ze lachte terug en bleef me met haar ogen volgen.