09 – Een ondergrondse wereld

Een maand nadat ik Nieuwjaar heb gevierd in New Delhi ben ik terug in de hoofdstad. Ik verblijf in hetzelfde jeugdhotel. Het is mijn laatste wandeling in de buurt – idem dito als een maand geleden. Straks, in Brussel, zal ik moeten nadenken en werken aan mijn nieuwe uitdagingen. Waar zal ik heen gaan? “Where do you go?” was een veelvoorkomende vraag in India. “I don’t know, do you?” was mijn antwoord. Maar misschien is dat ook wel goed. Het brengt me naar streken waar ik nooit ben geweest en doet me kijken waar niemand naar heeft gekeken.

Ik besteed mijn allerlaatste dag aan een zoektocht in New Delhi naar een nieuwe lens. Ik kom terecht in een ondergronds winkelcentrum, waar je nauwelijks het bestaan boven de grond zou vermoeden. Een kluwen van kleine winkeltjes, waar het krioelt van de mensen: verkopers, kopers, koeriers die hopen op hun aandeel. Hier zijn geen toeristen. Sommige Indiërs voelen zich ongemakkelijk als ze mij met mijn fototoestel zien rondlopen – niet vanwege eventuele foto’s, maar uit angst voor diefstal. Ik denk dat het allemaal een beetje overdreven is; sommige mensen zijn nu eenmaal angstige wezens.

Ik ontdek een heel ander deel van New Delhi: een wereld waar mensen krioelen in een ondergrondse met afgedankte computers. Mensen die alles verkopen en repareren. Wat gebeurt hier eigenlijk? Alsof een geheime vennootschap bezig is met iets wat de wereld niet mag weten, en ik loop er rond met een onrustig kloppend hart.

Een koerier brengt me dieper en dieper deze wereld in, naar een hersteller. Hij kan mijn lens herstellen, maar pas tegen morgenochtend – en dan zit ik al lang in het vliegtuig naar België. En dan overvalt me toch een beetje angst, want ik moet mijn weg terugvinden uit dit doolhof.

08 – Aiswarya

Hoe vind je je weg in een land zonder busnummers, zonder straatnamen, zonder huisnummers, zonder…? Dit is het land van no time, no name, no problem.

Halverwege mijn reis bedenk ik dat het fijn zou zijn om ook in België een nomadisch leven te leiden: rondtrekken bij vrienden en van daaruit werken, meer tijd met Louka besteden. Louka vroeg me ooit, tijdens een reis: “Wie ga je als eerste contacteren als je terugkomt?”

Een lange bus- en treinreis brengen me in Mysore. Hier hou ik even halt. Misschien overnacht ik hier wel, maar uiteindelijk doe ik het niet. Ik kan vanavond een bus nemen naar Kochi (Alleppey bleek op dit uur niet meer bereikbaar). Achteraf gezien ben ik blij met mijn bestemming. Ik laat de gele koeien, het gigantische paleis en het tempelbezoek achter me in Mysore en vertrek verder per bus, alsof een zekere onbevredigdheid me beheerst. Verder en verder naar het zuiden. Ik heb ongeveer het hele land doorgereisd.

Als de bus door een gigantisch woud rijdt, vraagt de chauffeur me vooraan plaats te nemen. Als enige buitenlander in deze bus krijg ik het voorrecht het woud in het donker vanaf de eerste rij te bewonderen. Dit gebeurt op een vreemde manier: plotseling komt de busbegeleider me halen en zegt dat ik mee moet komen naar voren, zodat ik het woud beter kan zien. Hun eenvoudige gebaar om deze schoonheid met mij te delen, raakt me.

Kochi is een aangenaam, koloniaal stadje aan zee. Toeristisch, want hier liggen de fameuze backwaters: binnenmeren en kanalen. Ik huur een scooter en wring me, zoals een Indiër, door het verkeer – wat vooral ’s nachts een inspanning is. Je moet je tussen de vele vrachtwagens en bussen wringen. In principe rijden ze links, maar niet altijd. Soms met drie naast elkaar, en als brommerrijder heb je het zwaar te verduren: een voorbijstekende bus op jouw rijbaan neemt gewoon de voorrang. Bovendien verbranden ze ’s nachts allerlei afval langs de weg, waardoor je niet alleen uitlaatgassen, maar ook chemische rook moet verduren.

Toch is het een aangename manier om de streek te verkennen. Ik ontdek een hindoeviering. Aiswarya, een negentienjarig meisje, is dolgelukkig en enthousiast als ze me opmerkt tijdens deze viering. Ik word uitgenodigd aan hun tafel om mee te eten. Ze wordt euforisch als ze ziet dat ik met mijn handen eet van een bord van bananenblad. Ik hou van hun gastvrijheid en hun eenvoudige geluksgevoel.

07 – Eenzaamheid

Eens je India leert ontdekken, lijkt er geen einde aan te komen. Ik heb er een busreis van twee dagen op zitten. Het landschap verandert vaak: van landbouwgronden en grote, open velden met veel bomen, af en toe grote meren, tot kleine boompjes met kruinen als vuurwerkbollen die uit de lucht lijken te dwarrelen, alsof ze vuurwerk willen nabootsen.

Tussen de adembenemende, roze en rode gigantische rotsblokken van Hampi liggen donkergroene velden, bezaaid met een goudkleurige glans van de zon. De rijstvelden verbergen de gigantische watermassa’s die ze herbergen. Tussen al dat adembenemende schoon liggen ook heel veel guesthouses en yogacentra. Bij het vallen van de avond kom ik hier iets eten. Vanaf dit terras kijk ik niet uit op een rivier of de zee, maar op een felgroen rijstveld, omringd door rode rotsblokken op de achtergrond.

Het is wat het is, en ik drink een glas bier, geserveerd in een koffiemok. — I’m selling secretly, zegt de barman uit Hampi.

Hoe opgewekt en communicatief ik rondliep in Shattisgharth, hier in Hampi ben ik gesloten. Ik pas me moeilijk aan aan deze westerse toeristenomgeving. Toch voelt het fijn om een plek te vinden waar je kunt neerploffen. Hier kun je rustig lezen, schrijven of op een terrasje zitten. Het beste in het leven is om je steeds weer te laten verrassen. Ik kan me maar beter laten verrassen – al weet ik niet altijd of ik daar open voor sta.

De nacht valt over Hampi. In dit prachtige sprookjesland bevolken moderne hippies, evenwichtige yogi’s, of yogi’s op zoek naar evenwicht, avontuurlijke rockers, romantische koppeltjes en verloren gelopen reizigers zoals ik de terrasjes. Hier zijn de jaren ’70 nog niet verloren gegaan en klinken de tonen van The Doors uit de boxen. Hampi wordt donker. Geen groene rijstvelden meer, geen trotse palmbomen die naar de hemel reiken, geen rode rotsen die dit dal omringen. De met stekels bedekte tempels verdwijnen bij het wegvallen van het daglicht.

Plotseling komt een politiepatrouille hier iets eten, en ik zal de rest van mijn bier niet meer krijgen.

Als de nacht elk omgevingsbeeld heeft onttrokken, wandel ik wat rond in dit toeristische straatje. Een eenzaam gevoel overvalt me, tot ik terugwandel naar mijn guesthouse over een onverlichte aardenweg in dit heuvelachtige gebied. Plotseling is er niemand meer – alleen ik, de aardenweg, de bomen, de rotsen en een gitzwarte nacht. Een duistere nacht die mijn eigen donkerheid wegvaagt. Een duisternis die reikt naar andere werelden, verlicht en versierd door kleine lichtpuntjes die wij sterren noemen. In deze duisternis ebt mijn eenzaamheid weg; hier ben ik enkel alleen. Alles is nu zwart, weg, alsof het vergeten is te bestaan. Onttrokken aan het zicht. De nacht trekt een zwarte muur op en verbergt al die pracht. Hier wordt pret gemaakt, pret beleefd – jeugdige pret, tussen jongens en meisjes, meisjes en meisjes, jongens en jongens…

Ik zit op een veerpont aan de Tungabhadra-rivier in Hampi te wachten tot hij vol is, om over te steken. Er zijn twee veerponten die heen en weer varen. Terwijl we zitten te wachten, gaat een van die ponten tweemaal leeg terug. Niemand begrijpt er iets van, maar zo is het nu eenmaal. — On ne va pas se prendre la tête! zou mijn Portugese restauranthouder in de rue d’Aa zeggen.

Een man met zijn zwartgeklede harem bezoekt, net als ik, de Krishna-tempel. Op zich geen wonderbaarlijk nieuws. Maar tijdens mijn bezoek, tot aan het moment dat de voltallige familie in hun gigantische jeep is gestapt en ik mijn schamele huurfiets teruggevonden heb, merk ik dat een van de vrouwen me vanachter haar sluier in de gaten houdt. Waar ik ook stond, ik voelde haar blik, ik zag haar staren. Ik lachte haar toe om het ijs te breken. Ze lachte terug en bleef me met haar ogen volgen.

06 – Shining Monkey

Plotseling besef ik dat er hier geen bus meer vertrekt naar de stad waar ik verblijf. Ik ben in Chitrakot, een filmisch decor met een waterval. Ik zit op een van de vele straatstalletjes en vind tijd om te schrijven onder de nieuwsgierige blik van een jongetje dat net van school terugkomt. Ik vraag of er nog een bus komt, en ze schudden nee. Ik ben niet zeker wat ze bedoelen. Opeens hoor ik een bus vertrekken en vliegensvlug raap ik mijn spullen bijeen om de bus achterna te rennen. Ik stap in, maar iets verderop moet ik uitstappen. Deze bus gaat helemaal niet mijn kant op.

Nu wordt het me echt duidelijk: er is geen bus meer terug. Op deze plek is ook geen overnachting mogelijk. Plotseling komt het schooljongetje op me af. Hij brengt me mijn fototas met al mijn fotomateriaal en schrijfsels. Dat was ik in mijn haast vergeten in het straatstalletje. Ik besef mijn grote geluk maar weer eens. Uit het niets komt een jonge man op me af en biedt me een lift aan met zijn grote jeep. Mijn zoektocht om de stad te bereiken is hier niet onopgemerkt gebleven en, zonder dat ik het zelf besefte, was het nieuws al de ronde gaan doen. Een grote chaos aan de buitenkant, maar bijzonder georganiseerd. Chaos is nooit chaos vanuit het standpunt van de wanorde.

Het India dat ik ontdek, heeft veel weg van een pretpark. Hoe anders kan ik India bekijken met zijn vijfduizend goden, waarvan er één een Shining Monkey God is, met zijn eigen ‘monkey’-tempel? Of slapende heilige mannen die vanuit hun liggende houding op de grond een aalmoes vragen voor een foto met een Holy Man? Dit land heeft een pensioen opgestart om oude, heilige koeien op te vangen, maar vrouwen dragen de lasten van zwaar, heet asfalt op hun hoofd. Het kastensysteem is hier nog een traditie, maar daar merk ik weinig van.

Ik loop een bioscoop binnen om Tiger, de film van het jaar, te zien. Het publiek beleeft de film volledig, roepend en gillend. En als India verheerlijkt wordt, voel je het nationale gevoel bij het publiek.

In India heb ik vaak over eerlijkheid gesproken. Toch denk ik niet dat ze echt zulke bedriegers zijn zoals ze zelf beweren, omdat vreemdelingen hun dat steeds voorhouden. Ze proberen ook maar te overleven. Het is hun manier van handelen. Ze spelen en ik speel mee. Dat maakt mijn reis een stuk aangenamer.

Ze kijken je strak aan met hun gitzwarte ogen. Ze staren zoals de zon met een loep een bos hout zou doen ontbranden. Dan glimlach ik naar hen en soms glimlachen ze terug. Maar soms ook niet, zoals de vrouwen en mannen die ik in verlaten gebieden tegenkwam in Shattisgharth. Ze spelen en ik speel mee.

De watervallen van Jopalpur. Het is momenteel het droge seizoen. Hoe zou deze streek er tijdens het regenseizoen uitzien? Groen, vochtig, kleurrijker?

Ik strand in Kutry. Mijn bestemming was het krokodillenpark, maar de politie houdt ons tegen. Terroristen zouden de streek onveilig maken. Ik probeer meer te weten te komen, maar dat lukt me niet. Het park is ontoegankelijk.

Ik wandel door het tropische woud van Kutry. De grond is droog en rood, alsof ik op een ader van de wereld loop, dicht bij zijn hart. Ik loop een dorpje binnen. De gekleurde, groen-blauwe huizen strelen mijn oog. Ik doe iets vreemds: ik ga onder een boompje in het dorp zitten en begin te schrijven. Was hier een terrasje geweest, dan had ik me daar zeker neergevlijd.

Eerst wordt er een man op me afgestuurd om te zien wat ik hier kom doen. De bewoners hadden al argwanend naar me gekeken toen ik door hun aarden straten langs hun huizen liep. Heel langzaam komen de anderen dichterbij. Ik leer twee kinderen jongleren.

Zelfs de koeien verkleden zich hier. In Hyderabad kan ik niet omkijken naar de vele van kop tot teen gesluierde vrouwen. De kleuren op de gewaden van de vrouwen maken hier plaats voor zwart. Een bizar gevoel in een toch gekleurde stad. Af en toe voel ik dat vrouwen vanonder hun sluier naar me staren, en ik vind dat niet eerlijk. Waarom mogen zij mij aanstaren en ik hen niet?

05 – Frank

Er zijn weinig niet-Indiase toeristen in Shattisgharth. Frank en ik vallen op in deze grote massa rondtrekkende mensen. Dit is Franks zesde reis door India, maar voor de eerste keer bezoekt hij deze streek. Hij zoekt een motor om door het land te kunnen reizen, maar hij heeft zich misrekend. Het is hier veel minder toeristisch en dus zijn de voorzieningen niet zoals in de toeristische streken. Dat wordt ook duidelijk als we een hotel zoeken. Er zijn er weinig, en de weinigen die toestemming hebben om buitenlandse toeristen te ontvangen, vragen exorbitante prijzen – wel zesmaal hoger dan in de toeristische streken.

Ik zal vijf dagen lang met Frank optrekken, maar eigenlijk had ik hem vanaf de eerste dag al van me willen afschudden. Wat ik niet kan ontkennen, is dat Frank me door deze streek loodst op een manier die ik zelf niet zou doen. Het zoeken naar een hotel ging met z’n tweeën ook wat makkelijker.

Frank is nogal een zeurpiet. Een arbeider uit Frankrijk met een diploma biologie op zak. Hij legt voetbalvelden aan en kan zo makkelijk een heel seizoen reizen. Hij zanikt dat hij geen motor vindt, hij zanikt over de slechte wegen en dat de hobbelige busritten vreselijk zijn voor zijn slechte rug. Na zoveel jaren is er nog steeds niets veranderd. Ze bouwen nog steeds schamel: de teer voor de wegen wordt door vrouwen met kleine emmers naar de werkplek gedragen. Ze stutten hun huizen met bamboe. Ze bouwen hun huizen zelf, maar die kunnen morgen alweer in elkaar zakken. Alles wat ze bouwen, valt in duigen nog voordat het af is.

De Indiërs die ik tegenkom, zijn minder kritisch. Ze zijn trots op hun nieuwe, grote leider, die welvaart voor alle Indiërs brengt, aldus Jitish Verna, een Indiër die ik ontmoet bij de prachtige watervallen van Japalut. Ik zie ook watervallen in Kutusmar en kom in de grotten van Chitrakot. Hun leider wil iedereen een toilet en een bankrekening geven, om de armoedesteun op te storten en zo de corruptie onderuit te halen. Het zijn de Engelsen die India beroofd hebben, ook al hebben ze het land uit het tribale tijdperk gehaald, treinen gegeven, geïnvesteerd in India en het Engels hier geïntroduceerd. Op het verhaal van Howard reageert hij afwijzend. Moslims hebben hier te lang geregeerd. Zij en de christenen hebben schik, want hun leider wil verandering.

In Jogpalpur kom ik een jeugdleider tegen die met zijn jongeren het beeld van hun leider afstoft. Trots, want hij wil India proper maken. Maar zullen die paar stofborstels het verschil maken? De Engelsen mogen hier dan wel jaren geregeerd hebben, hun quasi-discipline hebben ze niet overgedragen aan de Indiërs. Wachten in een lange rij kan een vervelende zaak worden in India. Wachten op een busticket. Of een bus opstappen. Frank krijgt er een punthoofd van. Hoe vaak heb ik hem niet mensen horen aanvallen in zijn vulgaire Frans? Hij kon er ook niet tegen dat ze steeds mensen ronselen en zo hun eerlijke deel in de verkoop krijgen. Zo werkt het hier.

Maar is dat zo verschillend van ons systeem, met makelaars, advocaten en weet ik hoeveel officiële tussenpersonen? Zo werkt het bij ons, zo werkt het hier, Frank. Soms moet je dat gewoon een beetje accepteren.

— Dat ze eens echt werk maken van vuilnisbakken, een modern afvalbeleid, waterzuivering, zegt Frank met draaiende ogen. Hij gelooft allang niet meer in deze verandering. Soms vraag ik me af waarom Frank naar India komt als hij er zoveel aan hekelt. Ik erger me rot aan zijn zeurderige houding en zijn agressiviteit. Hij vergroot de gebreken van dit land met zijn westerse superioriteit. Hij verwacht ook dat zijn wereld niet verandert: het mag niet duurder worden. Hij blijft verwachten dat ze kamers voor niets verhuren. Maar hij heeft ook gelijk dat de stijgende prijzen niet voor properere kamers zorgen. Of betere bussen en wegen.

Ik zie vrouwen op blote voeten, in gekleurde, prachtige gewaden, zand op hun hoofd naar de wegenwerken dragen. Ze scheppen asfalt in kleine tonnen langs de weg en spreiden dat handmatig over de nieuwe, aan te leggen wegen. Het lijkt wel of de weg weer stuk zal zijn voordat hij af is. Maar Frank is onnodig agressief. Hij maakt zich kwaad op hen en snauwt hen af. Dat maakt mij ongemakkelijk en ergert me mateloos. Ik merk dat Frank een stuk rustiger wordt zodra hij zijn joint heeft gerookt.

Oké, ze zijn opdringerig en als buitenlander betaal je zeker wel een paar roepies meer. Ze vragen honderd keer waar je vandaan komt of proberen je iets op te leuren. Ik kan zijn agressieve gedrag niet meer aan en in Hampi zullen onze wegen scheiden.

04 – Bhoomi

Het liefst ben ik onderweg, en ik onderneem een treinreis van twintig uur. Ik wil weg uit Rajasthan. Ik was aangekomen in Jaisalmer en, zoals zoveel toeristen, de woestijn ingetrokken. Ik zat op de vele dakterrassen in al die gekleurde steden die ik bezocht. De vele tempels, de vele heilige mannen, de aapjes. De paden die toeristen belopen. Een paar keer kreeg ik ruzie met jongeren en oude hindoes. Een groep jongeren wilde niet dat ik een bepaalde straat insloeg om een andere kant van de stad te bekijken. Dreigend achtervolgden ze me op hun motor. Gelukkig was er daglicht, maar ik keerde toch op mijn stappen terug.

Een andere keer kreeg ik een heilige bloem in mijn handen gedrukt. Ik nam hem aan in mijn linkerhand, en dat werd helemaal niet geaccepteerd. Een andere keer werd ik bijna aangevallen bij een heilig meer. Ik weet zelf niet meer wat ik gedaan had, maar het is niet moeilijk om fanatieke heiligen uit hun tent te lokken. Het is allemaal een beetje hypocriet. Waarschijnlijk zijn ze wel gelovig, maar ze halen ook veel munt uit deze toeristische trekpleisters.

Dit zijn anekdotes uit de vele mooie verhalen die ik hier mocht beleven. Maar ik ben hier niet alleen om deze show te zien en neem de volgende trein, zo lang ik maar kan, richting Shattisgharth.

De landschappen, de kleuren – goudgeel, blauw, oranje – trekken vredig aan me voorbij. Door de getraliede ramen valt de winterse Indiase zon. Veel mannen zitten op oude, versleten banken, opgeslorpt door hun telefoons; sommigen slapen, anderen spelen kaart. Bij het binnenrijden van de vele stations krijgen de geluiden van de steden de overhand. Leurders lopen af en aan. Bedelaars proberen ook hun deel te bemachtigen.

Mijn reis wordt halverwege onderbroken om op een aansluiting te wachten. Ik ben de enige buitenlander in dit station. Dit is een grote verandering sinds ik uit Jaisalmer vertrokken ben. Het voelt goed en vreemd aan. De toeristen zijn vervangen door Indiase toeristen. Een politieagent verkleedt zich in het openbaar in deze wachtzaal. Een man zonder benen schuift over de grond en moet het opnemen tegen een hond om zijn banaan te beschermen. Ondertussen stopt de mechanische stem geen moment met het afratelen van alle treininformatie. May I have your attention, please…

Onderweg breekt de lens van mijn fototoestel. Het kan niet meer scherpstellen en blijft in macrostelling steken. Soms lukt het, door hard te schudden, om een andere focale lengte te krijgen. Eerst word ik er gek van, maar al snel laat ik het los en probeer ik op een andere manier te fotograferen. Ik heb een scherp beeld op vijftien centimeter met een diepte van tien centimeter. Ik merk een gsm die aan een stopcontact aan de muur ligt op te laden, en het beeld geeft me een idee. Ik fotografeer de telefoon met de volle wachtzaal op de achtergrond. Het duurt even voordat ik het beeld krijg dat ik wil, en mijn foto veroorzaakt een kettingreactie van selfies. En zo ontmoet ik Bhoomi… via een foto.

De telefoon is van een oudere man in deze wachtzaal, en ik kan hem volledig begrijpen dat hij mijn foto van zijn telefoon niet snapt. Ik vertel hem niet het verhaal van mijn kapotte lens, maar eerder mijn verbazing over dit beeld. Al die telefoons aan de muur, liggend op een stopcontact om op te laden. Dit zie je niet in België. Wij wachten trouwens ook geen uren in de nacht op een trein.

Ik kan een gesprek met hem aanknopen via zijn dochter, die Engels spreekt. «Jugar», weet de oude man me te vertellen. Het is waarschijnlijk allemaal niet zo legaal, maar iedereen in India trekt zijn plan, zo gaat het hier uiteindelijk aan toe. Ik vraag me af of het Brusselse «en stoemelings» dit woord niet het beste evenaart.

Ik ga dus vele malen op de foto met iemand voor een selfie. Zo kom ik ook in gesprek met Bhoomi, een meisje van veertien, heel trots op haar Engels. Schuchter kwam ze op me af om een selfie te vragen. De moed kreeg ze van haar vader. Ze wil reizen en ingenieur worden. En zo kom ik door het lange wachten op de trein.

03 – Howard

Kunnen we in de verkeerde stad terechtkomen? Kunnen we de verkeerde mensen tegenkomen? De ijskoude nachttrein door Rajasthan, met zijn boerende, zuchtende, scheten latende bewoners, heeft me onderkoeld. Kinderen die huilen en zingen, venters van chai, veters, ritsen en muziek. Het liefst ben ik onderweg, in een wereld van momenten – momenten die nooit terugkeren, eenzame, zeldzame gebeurtenissen. Een moment past zich nooit aan; je komt erin terecht, zonder na te denken. Terwijl je je kunt afvragen waarom of hoe je erin terechtkomt, is het moment er gewoon.

“No pictures!” roept een man me kwaad toe. Ik fotografeer het belabberde plafond van de bus die me naar mijn volgende bestemming brengt. “Yes, you can,” zegt een jonge man, geërgerd door het gedrag van de ander. Even later steekt de ‘no picture’-man een sigaret op. De jonge man vraagt heel moedig of hij wil stoppen. Dat wordt eerst geweigerd, maar dan roept hij “no smoking!”, waarop de man stopt.

Ik heb een busrit van zeven uur achter de rug en merk dat ik de verkeerde richting uit ben gegaan. Dit is niet de bestemming die ik voor ogen had.

Pas als ik na zeven uur bus Jaipur binnenrijd, besef ik dat ik niet, zoals gepland, in de blauwe stad Jodhpur ben. In mijn haast om de aansluiting te halen, heb ik het kleine verschil in stadsnamen niet opgemerkt. Ik rij de ‘Pink City’ binnen en ontmoet Howard.

Hier begint een verhaal over vertrouwen. Howard stelt voor me te helpen. Hij heeft mijn verwondering opgemerkt en belooft me te helpen een ticket naar Jodhpur te vinden. Maar eerst koopt hij bier voor mij en whisky voor zichzelf. Waarom ook niet? We stappen een vuile illegale bar binnen. Het is laat en ik wil een hotel en een treinticket naar Jodhpur. Deze stad is me te groot en te druk.

Howard vindt al snel iemand die kan helpen. Blijkbaar is het station gesloten en ze rijden me naar een reisbureau, waar ze me een ticket aanbieden voor 800 roepies, uitgeprint op een A4’tje. Die prijs lijkt me overdreven en ik vraag om me terug naar het station te brengen. Ik ga zelf wel op zoek naar een ticket, maar ze rijden me naar een hotel en blijven aandringen om het ticket te kopen. Ik weet niet waar ik ben in deze stad. De buurt ziet er nogal ruig uit. Hoe kan ik weten dat dit een officieel ticket is? Een A4’tje zomaar afgedrukt? Al snel sta ik met een tweetal verkopers te discussiëren, terwijl Howard aan de kant toekijkt. Ik begrijp niet waar al die mensen zich plotseling mee bemoeien.

Uiteindelijk stellen ze voor om me naar het station te rijden. Een kleine schrik bevangt me als ik besef dat ik mijn rugzak heb achtergelaten en het kaartje met het adres van het hotel niet echt gecontroleerd heb. Ik wilde geen westerse achterdocht laten blijken. De beleving wordt vreemder en vreemder als blijkt dat het station toch open is en het ticket echt, maar viermaal duurder dan een officieel ticket. Ik laat de verkoper weten dat ik het ticket niet wil, waarop hij geërgerd wegloopt.

En daar sta ik dan, in Jaipur, zonder mijn rugzak en zonder te weten waar mijn hotel zich bevindt. Gelukkig heb ik nog mijn paspoort, mijn bankkaart en mijn zo beminde fototoestel. Ach, de rest kan ik hier wel terugkopen. Maar de moeite die ze doen om mij dit ticket te verkopen is ongelofelijk. Plotseling verschijnt uit het niets mijn begeleider, die me terugbrengt naar Howard in het hotel. Ik betaal wel 300 roepies voor mijn ticket; ze hebben er trouwens voor gewerkt.

Ik vertrouwde Howard en, een beetje ontgoocheld, zoek ik hem op in zijn kamer. We drinken samen in deze trieste omgeving. Hij wil weg uit dit land. Als christen wordt hij hier niet goed behandeld. Ik drink bier, hij drinkt whisky – hij drinkt veel. Waarom wilde hij me helpen? Waarom kocht hij me bier? Waarom al die moeite, terwijl ik vanaf het begin aangaf dat ik nattigheid voelde? Hij lijkt me geen boef. Ik begrijp niet alle details. Was ik naïef?

— Als christenen moeten we elkaar helpen, legt hij me uit. En morgen heb ik een belangrijk examen dat er misschien voor zorgt dat ik het land kan verlaten. Door jou te helpen, zal God mij helpen. Hij wil weg uit India; hier is geen godsdienstvrijheid, zoals ze beweren. Hij moet hier weg en wordt alsmaar dronkener. Hij is verliefd op een hindoemeisje, maar dat kan hier niet. Het maakt hem kwaad. India is corrupt, hij wil hier weg. Hij is 33. Toch blijf ik twijfelen. Hij heeft morgenochtend een belangrijk examen en drinkt zich te pletter. Hij lijkt, zoals zovelen hier, alleen maar te overleven.

Hier zal ik een dekentje kopen voor mijn volgende treinreizen. Geen tweede onderkoelde treinreis meer voor mij. Vanaf hier trek ik verder door het toeristische Rajasthan, tot in de woestijn.

Het liefst ben ik onderweg.

02 – Tien

Tien heeft me door de stad laten lopen. Onze ontmoeting was bizar. Een treinticket kopen in Delhi is een hele opdracht, zeker als je het voor de eerste keer doet. Ik zit in het International Tourist Bureau als Tien naast me komt zitten. Het wachten duurt tergend lang. Dit lachende Vietnamese meisje reist hier al een paar maanden rond en kent dus beter dan ik de klappen van de zweep. Ze is snel van begrip en als ze merkt dat ik twee wachtnummers in mijn handen heb, grist ze er onbeschaamd één uit mijn hand. Eentje was al verlopen, maar ik hoopte dat de loketbediende het toch nog zou aannemen. Ze zal ons beiden zo snel mogelijk laten bedienen, verzekert ze me, en zo komt zij als eerste aan de beurt. Ik sta erbij en kijk ernaar. Nu is ze niet zo scrupuleus en ze probeert de bediende uit te leggen dat het eigenlijk nu mijn beurt is, maar daar houdt hij geen rekening mee. Ze blijft met me wachten. Ik val voor haar beslistheid. Ik stel voor iets te eten of te drinken, maar dan herinnert ze zich plots dat ze een afspraak heeft. Ik neem afscheid en wil naar het toilet. Dat moet zij ook; goede toiletten zijn schaars in India. We blijven dus samen lopen en brengen uiteindelijk een hele namiddag door in delen van Delhi waar ik nooit zou zijn geweest.

Ze wil me het Rode Fort laten ontdekken, maar ze vergist zich van metro en we komen terecht bij iemand die ze net heeft ontmoet. Een bankbediende viert er een verjaardag waarbij de jarige helemaal wordt ingewreven met zijn verjaardagstaart. Ik weet niet goed waar ik terecht ben gekomen. ’s Avonds nemen we afscheid in de metro. Ze weet wat ze wil. Ja, antwoord ze. Ik ben gelukkig met wat ik krijg. Ik krijg meestal wat ik wil en zo niet, dan maakt het me niet ongelukkig. Daarna gaan we elk onze eigen weg weer.

Ik blijf verbaasd over deze ontmoeting, over deze namiddag. Was ze me iets verschuldigd? Ik zal het nooit weten. Ze antwoordt uiteindelijk met haar prachtige lach, waarmee ze de hele wereld kan charmeren. Ze vindt India fantastisch en toont me enthousiast een resem foto’s. Ik wil proberen dit land met haar ogen te ontdekken.

Dit is mijn laatste avond in de hoofdstad voordat ik het land intrek. Een grootstad laat zich niet makkelijk lezen; daar heb je tijd voor nodig. Ik hou wel van de drukte van Delhi, van haar kleuren. Ik weet niet waar ik eerst moet kijken.

Mijn reis naar het binnenland van India begint op Old Delhi Railway Station, met zijn vele slapende, vertrekkende mensen. Het station lijkt een groot vluchtelingenkamp voor een brandende stad. Het station is overgoten met mist, alsof de rook van die brand hier in het station opgeslagen wordt. Iedereen lijkt moe, vermoeid, uitgeblust, maar als ik lach, krijg ik een lach terug. Het is heel kil; de nacht sijpelt loom binnen. Veel treinen hebben vertraging. Ook ik loop er vermoeid bij, op zoek naar een rustplaats voor de uren die ik hier moet wachten. Er zijn geen zitplaatsen in dit station, tenzij bij McDonald’s, alsof zitplaatsen en rustplaatsen een ongekende luxe zijn. Iedereen slaapt, uitgedost in een deken, op de grond. Waarom verkopen we onze eigenheid zo makkelijk?

May I have your attention, please? klinkt doorlopend, tot mijn ergernis, door de luidsprekers van dit station, maar ik kan amper begrijpen welke trein ze aankondigen. Luistert er eigenlijk wel iemand? Ik vergeet mijn treinticket in de McDonald’s. Pas een half uur later valt me dat op. Dat is een reden om als toerist te panikeren in India, maar het ticket ligt nog steeds op zijn plaats. Er volgen lange uren wachten voordat mijn trein aankomt.

De trein loopt chaotisch vol. Ik wacht rustig af om mijn eigen plaats in te nemen; ik hou niet zo van die drukte, maar ervaar het met een zachte glimlach op mijn gezicht. Als in elk station deze organisatie nodig is, lopen we inderdaad grote vertragingen op. Langzaam smelt de chaos tot rustig snurkende slapers. Met pijn in mijn hart moet ik een slapende vrouw met kind wakker maken die op mijn slaapplaats ligt. Maar ze blijkt een eigen slaapplaats te hebben. Die nacht vries ik bijna dood; ik had geen deken meegenomen. De nachten zijn hier ijzig. Dit is een vreselijke eerste treinreis. Ik ben onderweg.