Mag ik je een jaar vergeten? Haar vraag hangt nog steeds in zijn hoofd. Bloei ik niet enkel op door een verliefde blik? Je hebt lief, en dat heb je voor de rest van je leven, had ze hem toevertrouwd. Hij had de woorden opgeslagen, alsof ze zijn leven zouden veranderen. Zo wilde hij het ook geloven. Maar zij was het die lief had voor het leven. Hij niet. Zijn liefde voor de liefde is sterker dan zijn vertrouwen. Te vaak koppelthij het verlies van een liefde aan de angst voor eenzaamheid, en zo kon hij blijven geloven in onbestaande liefdes.
In de weelde van zijn dromen was er veel plaats. Hij probeerde veel liefde te ontvangen en te geven. Ik voelde me ongeliefd door jou. Was hij dan zo emotioneel afwezig? Stapt hij in geen enkeledroomboot? Waar gelooft hij uiteindelijk in?
Eerder die avond overschouwde Tobo de ruimte waarin hij zich ongemakkelijk voelt. Een warme ruimte die hij goed kent. Een feestje vult dit appartement met veel mensen, die zich in groepjes verdelen als bubbels met elk hun eigen inwoners en gesprekken, bubbels die organisch bewegen doorheen de vele ruimtes die haar inwoners afstoot en anderen dan weer aantrekt. Dat alles op een ritme alsof de wiskundige regels van de scheikunde zich hier absoluut willen laten gelden. Op zich geen enkele reden tot ongemak, maar Tobo blijft afzijdig en loopt zwijgend tussen die organische bewegingen rond alsof hij van een afwerende materie is vervaardigd. Af en toe probeert hij in een bubbel terecht te komen, maar krijgt geen greep op de gesprekken. Hij blijft daar ergens zwijgend als een vreemde observeren en eenzaamheid sluipt meer en meer mijn hoofd binnen. De angst voor een groep is waarschijnlijk universeel. Een groep binnendringen, er zijn plaats eisen is een hele onderneming en iedereen heeft en krijgt er zijn eigen rol. Hij is een observator, maar overstijg de observatie moeilijk. Drank, sigaretten zijn uiteraard welkom op zo’n momenten, maar de idee dat ze het makkelijker maken is illusoir. Dansen is de beste vluchtweg, of foto’s maken, maar dat voelt meestal niet als gepast aan. Waarom voel ik me niet goed? De roep naar contact!
Waarom doe je niet alsof?, gaf iemand hem ooit mee als oplossing voor zijn stilzwijgend ongemak. Komt mijn eenzaamheid uit mijn complexiteit? Ik ben toch een sociaal en graag gezien iemand? Eenzaamheid is de grootste hedendaagse epidemie, beweert een vriend. Ik sta voor het raam naar buiten staan gapen. Misschien sneeuwt het wel en dan heb ik enig plezier aan het observeren van die kleine dwarrelende vlokjes. Misschien herinneren ze me aan een zachtheid. Ik heb geen man nodig om geluk te vinden, zegt ze hem. Zo hoort geluk ook aan te voelen. Eenzaamheid bevind zich niet op de grens met liefde of geluk, ze maakt er deel van uit. Hij antwoord niet. Hij heeft geleerd om niets meer te zeggen. Hij heeft geleerd om te luisteren. Praten heeft hem te veel geërgerd; het heeft hem dingen laten zeggen die hij niet wilde zeggen. Hij kan zijn eigen woorden niet verdragen. Hij is hierin te serieus geworden en kan geen afstand meer nemen van wat hij als zwakte ziet. Hij kan vernedering niet aan. Een vernedering die hij enkel zichzelf aandoet.
Alleen zijn tussen mensen is het meest confronterend als je er mensen kent. Maar hij krijg mezelf minder en minder over de drempel om te praten. Eén iemand heeft hem aangesproken, maar hun gesprek heeft niet lang geduurd. Hij onderdrukt zijn eigen stem. Die momenten zijn bijzonder eenzaam, hij voelt zich contactgestoord. Woordloos. Hij heeft hier geen verweer tegen. Zijn eenzaamheid is hier niet meer ongemerkt. Hij wil niet zo gezien worden. Angst en schaamte overmeesteren hem en hij bereid zijn vluchtweg stiekem voor. Weinigen zullen merken dat hij vertrekt. Het overvalt hem telkens weer al jarenlang. Hij stapt de nacht in richting het station.
Tobo geeft een harde kik tegen de drempel van het station, waarmee hij al zijn woede en frustratie van zich wil afwerpen. Hij heeft er niet op gerekend dat deze uitbarsting van razernij zijn evenwicht zou verstoren en een teen kneust. Hij valt. Vallen doet pijn. Vallen voelt niet goed. Vallen geeft schaamte. Als we vallen, verliezen we controle. Als we vallen, bekijken anderen ons met bezorgde, onbegrijpelijke blikken. Blikken die veroordelen, blikken die controleren, blikken die uitkijken, rondkijken en zich afvragen of er al dan niet geholpen moet worden.
We vallen door onze overmoed, onze drang om onaantastbaar te zijn of door onze onoplettendheid, wanneer we denken dat de wereld ons niets meer kan maken. En dan, onverwacht, overvalt de wreedheid van deze wereld ons. Ze grijpt ons bij de kraag en werpt ons neer. Zet ons oog in oog met onze kwetsbaarheid — diezelfde kwetsbaarheid waartegen we ons een leven lang verzetten, waarvoor we muren bouwen, maskers dragen, en ons verdedigen alsof we er zonder kunnen leven.
Ik kan deze kwetsbaarheid aan, denkt hij. Hij veert gegeneerd overeind, schuchter om zich heen kijkend, zoekend naar zijn gevallen rugzak. Zijn gedachten dwalen af naar de broosheid van zijn relatie, naar de jongen, die meeleeft met veel van zijn vragen en problemen, waarvan hij niet zeker is of ze nodig waren in de opgroeiende fase van een kind, maar zo is het nu eenmaal.
Wat valt er nog te verliezen? Zijn al verloren liefdes? Een schok van angst grijpt zijn hart. Hij kan niet meer helder denken. Hij loopt naar binnen, maar draait zich plots om en stapt weer naar buiten — hij heeft behoefte aan frisse lucht. Het doet deugt om een flinke scheut zuurstof tot zich te nemen, daarbij de ogen te sluiten en te beseffen dat die zuurstof tot in alle dieptes en holtes van je lichaam afdaalt. Maar dat doen ze niet. Een grote schok gaat door zijn lichaam en tilt hem op alsof hij in hypnose ten dans wordt gevraagd. Zijn adem stokt. De zuurstof concentreert zich op het verzachten van de pijn van alle botten die in hem kraken. Hij heeft nog net zijn ogen kunnen openen, doch begrijpt de hoeveelheid van beelden die op hem afkomen niet. En dan wordt alles zwart. Hij valt.

Haar spel is fascinerend. Haar benen losjes op een stoel, langzaam bewegend terwijl ze praat. Haar sexy tanden bevatten hem. Het chaotische in haar heeft de schoonheid van een loofbos. Achter haar mystiek wil hij dolgraag komen. De zee bewaart de wijsheid van het leven en schuwt daar het licht. De vrijgevigheid die van haar geëist wordt, neemt ze ongenadig en eigenmachtig terug van diegene die haar in hoogmoed of in wanhoop trotseren. Tobo staat op het dek, kijkt naar de horizon. Het is altijd makkelijker om de andere kant uit te kijken. Deze boot draagt hen mee naar onbekende oorden, waar hun reis pas begint.
Heb je me lief? Haar stem snijdt door de wind. Tussen ja en nee liggen alleen maar leugens. Is het niet zo dat het leven alleen maar afstand wil nemen van liefde? Moeten we ons telkens weer laten storen om liefde te vinden? Ze kijkt hem aan met vragende donkere ogen. Hij, die het zo moeilijk heeft om lief te hebben, snakt er heimelijk naar.
De zoute wind verweert de malse gladheid van haar huid. Hij keert zich naar haar toe, buigt zich langzaam naar haar lippen. Hij proeft het zout, vindt rust in haar ogen. Ja, fluistert hij in haar oor.
Ze lopen zwijgzaam terug naar hun kajuit. De realiteit die zich voorhoudt heeft geen woorden nodig, is machteloos tegenover de kracht van twee lichamen die elkaar vasthouden. Het bordje ‘Do not disturb’ houdt de wacht. Hun naaktheid met haar glooien en heimelijke holtes, bespeurd door hun handen, vult de kamer. Hun dierlijke geur vult de hut als stroop in water. Tobo zuipt haar in, alsof hij elke kracht uit zichzelf wil halen om de storende gedachte te elimineren dat er ooit een eind komt aan deze lust. Ze uit zich bloot, door niets te zeggen, door geen woorden te gebruiken, door zacht te kreunen, door te genieten. Ze zijn zeiknat.
Maar later, als hij door de lens van zijn camera naar haar kijkt, zegt ze hem: Ik ben jaloers op het leven. Ze vraagt hem bij haar te blijven, maar niets is zeker. Geen blikken, geen gevoelens, geen dromen, geen geven, geen nemen, geen leven in liefde. Hij is in dit liefdesbad gestapt om alle aroma’s te proeven. Een verlangen naar verlangen zonder complicaties, een verlangen naar diepe seksualiteit. Hij wil het nu.
Na hun eerste liefdesweek laat de adrenaline sporen na in zijn bloed. Het heerlijke aan obsessie is de totale onderdompeling in een verfrissend luxueus bad.
Ze houdt van zichzelf in de ogen van haar geliefdes. Tobo doet een stap achteruit, overschouwt het beeld voor hem door het vizier van zijn fototoestel. Ik ben jaloers op het leven, herhaalt ze. Hij begrijpt het nauwelijks. Ik kan geen afstand doen van mijn geliefdes, vertrouwd ze hem toe terwijl ze met zichzelf speelt voor zijn kijkend oog door zijn lens. En dan vergeet ze volkomen dat hij er nog is, totdat hij naast haar komt liggen. Haar hoofd valt dronken op zijn borst.
Tobo opent zijn ogen. Dit bed voelt vreemd aan. De jongen zit naast hem en kijkt hem blij aan. Blij omdat zijn vader wakker wordt. Blij dat deze angstige periode over is. Blij dat ze terug samen zijn. Tobo had besloten de onzekerheid van morgen te aanvaarden. Of kwam het besluit er juist door deze ontmoeting? Hij geeft bewust geen antwoord op de vraag. Maar nu, met de jongen naast hem, vraagt hij zich af: Welke plaats wil ik eigenlijk?
Hij wil overeind komen, maar voelt plotseling de pijn in zijn botten en wordt weer herinnerd aan zijn val. Aan de geluiden.
— Je hebt geluk gehad. Je had onder een auto terecht kunnen komen. Uiteindelijk kom je eraf met een paar gebroken botten.
— Ik denk dat we klaar zijn. We moeten hier weg. Morgen nemen we een bus naar het Onbekende.
— Vergeet je me morgenvroeg niet wakker te maken?, vraagt de jongen geëxciteerd door de idee op reis te gaan. Tobo lacht, alsof hij de jongen zou vergeten mee te nemen? Zou hij schrik hebben dat ik hem verlaat?