03 – Howard

Kunnen we in de verkeerde stad terechtkomen? Kunnen we de verkeerde mensen tegenkomen? De ijskoude nachttrein door Rajasthan, met zijn boerende, zuchtende, scheten latende bewoners, heeft me onderkoeld. Kinderen die huilen en zingen, venters van chai, veters, ritsen en muziek. Het liefst ben ik onderweg, in een wereld van momenten – momenten die nooit terugkeren, eenzame, zeldzame gebeurtenissen. Een moment past zich nooit aan; je komt erin terecht, zonder na te denken. Terwijl je je kunt afvragen waarom of hoe je erin terechtkomt, is het moment er gewoon.

“No pictures!” roept een man me kwaad toe. Ik fotografeer het belabberde plafond van de bus die me naar mijn volgende bestemming brengt. “Yes, you can,” zegt een jonge man, geërgerd door het gedrag van de ander. Even later steekt de ‘no picture’-man een sigaret op. De jonge man vraagt heel moedig of hij wil stoppen. Dat wordt eerst geweigerd, maar dan roept hij “no smoking!”, waarop de man stopt.

Ik heb een busrit van zeven uur achter de rug en merk dat ik de verkeerde richting uit ben gegaan. Dit is niet de bestemming die ik voor ogen had.

Pas als ik na zeven uur bus Jaipur binnenrijd, besef ik dat ik niet, zoals gepland, in de blauwe stad Jodhpur ben. In mijn haast om de aansluiting te halen, heb ik het kleine verschil in stadsnamen niet opgemerkt. Ik rij de ‘Pink City’ binnen en ontmoet Howard.

Hier begint een verhaal over vertrouwen. Howard stelt voor me te helpen. Hij heeft mijn verwondering opgemerkt en belooft me te helpen een ticket naar Jodhpur te vinden. Maar eerst koopt hij bier voor mij en whisky voor zichzelf. Waarom ook niet? We stappen een vuile illegale bar binnen. Het is laat en ik wil een hotel en een treinticket naar Jodhpur. Deze stad is me te groot en te druk.

Howard vindt al snel iemand die kan helpen. Blijkbaar is het station gesloten en ze rijden me naar een reisbureau, waar ze me een ticket aanbieden voor 800 roepies, uitgeprint op een A4’tje. Die prijs lijkt me overdreven en ik vraag om me terug naar het station te brengen. Ik ga zelf wel op zoek naar een ticket, maar ze rijden me naar een hotel en blijven aandringen om het ticket te kopen. Ik weet niet waar ik ben in deze stad. De buurt ziet er nogal ruig uit. Hoe kan ik weten dat dit een officieel ticket is? Een A4’tje zomaar afgedrukt? Al snel sta ik met een tweetal verkopers te discussiëren, terwijl Howard aan de kant toekijkt. Ik begrijp niet waar al die mensen zich plotseling mee bemoeien.

Uiteindelijk stellen ze voor om me naar het station te rijden. Een kleine schrik bevangt me als ik besef dat ik mijn rugzak heb achtergelaten en het kaartje met het adres van het hotel niet echt gecontroleerd heb. Ik wilde geen westerse achterdocht laten blijken. De beleving wordt vreemder en vreemder als blijkt dat het station toch open is en het ticket echt, maar viermaal duurder dan een officieel ticket. Ik laat de verkoper weten dat ik het ticket niet wil, waarop hij geërgerd wegloopt.

En daar sta ik dan, in Jaipur, zonder mijn rugzak en zonder te weten waar mijn hotel zich bevindt. Gelukkig heb ik nog mijn paspoort, mijn bankkaart en mijn zo beminde fototoestel. Ach, de rest kan ik hier wel terugkopen. Maar de moeite die ze doen om mij dit ticket te verkopen is ongelofelijk. Plotseling verschijnt uit het niets mijn begeleider, die me terugbrengt naar Howard in het hotel. Ik betaal wel 300 roepies voor mijn ticket; ze hebben er trouwens voor gewerkt.

Ik vertrouwde Howard en, een beetje ontgoocheld, zoek ik hem op in zijn kamer. We drinken samen in deze trieste omgeving. Hij wil weg uit dit land. Als christen wordt hij hier niet goed behandeld. Ik drink bier, hij drinkt whisky – hij drinkt veel. Waarom wilde hij me helpen? Waarom kocht hij me bier? Waarom al die moeite, terwijl ik vanaf het begin aangaf dat ik nattigheid voelde? Hij lijkt me geen boef. Ik begrijp niet alle details. Was ik naïef?

— Als christenen moeten we elkaar helpen, legt hij me uit. En morgen heb ik een belangrijk examen dat er misschien voor zorgt dat ik het land kan verlaten. Door jou te helpen, zal God mij helpen. Hij wil weg uit India; hier is geen godsdienstvrijheid, zoals ze beweren. Hij moet hier weg en wordt alsmaar dronkener. Hij is verliefd op een hindoemeisje, maar dat kan hier niet. Het maakt hem kwaad. India is corrupt, hij wil hier weg. Hij is 33. Toch blijf ik twijfelen. Hij heeft morgenochtend een belangrijk examen en drinkt zich te pletter. Hij lijkt, zoals zovelen hier, alleen maar te overleven.

Hier zal ik een dekentje kopen voor mijn volgende treinreizen. Geen tweede onderkoelde treinreis meer voor mij. Vanaf hier trek ik verder door het toeristische Rajasthan, tot in de woestijn.

Het liefst ben ik onderweg.

02 – Tien

Tien heeft me door de stad laten lopen. Onze ontmoeting was bizar. Een treinticket kopen in Delhi is een hele opdracht, zeker als je het voor de eerste keer doet. Ik zit in het International Tourist Bureau als Tien naast me komt zitten. Het wachten duurt tergend lang. Dit lachende Vietnamese meisje reist hier al een paar maanden rond en kent dus beter dan ik de klappen van de zweep. Ze is snel van begrip en als ze merkt dat ik twee wachtnummers in mijn handen heb, grist ze er onbeschaamd één uit mijn hand. Eentje was al verlopen, maar ik hoopte dat de loketbediende het toch nog zou aannemen. Ze zal ons beiden zo snel mogelijk laten bedienen, verzekert ze me, en zo komt zij als eerste aan de beurt. Ik sta erbij en kijk ernaar. Nu is ze niet zo scrupuleus en ze probeert de bediende uit te leggen dat het eigenlijk nu mijn beurt is, maar daar houdt hij geen rekening mee. Ze blijft met me wachten. Ik val voor haar beslistheid. Ik stel voor iets te eten of te drinken, maar dan herinnert ze zich plots dat ze een afspraak heeft. Ik neem afscheid en wil naar het toilet. Dat moet zij ook; goede toiletten zijn schaars in India. We blijven dus samen lopen en brengen uiteindelijk een hele namiddag door in delen van Delhi waar ik nooit zou zijn geweest.

Ze wil me het Rode Fort laten ontdekken, maar ze vergist zich van metro en we komen terecht bij iemand die ze net heeft ontmoet. Een bankbediende viert er een verjaardag waarbij de jarige helemaal wordt ingewreven met zijn verjaardagstaart. Ik weet niet goed waar ik terecht ben gekomen. ’s Avonds nemen we afscheid in de metro. Ze weet wat ze wil. Ja, antwoord ze. Ik ben gelukkig met wat ik krijg. Ik krijg meestal wat ik wil en zo niet, dan maakt het me niet ongelukkig. Daarna gaan we elk onze eigen weg weer.

Ik blijf verbaasd over deze ontmoeting, over deze namiddag. Was ze me iets verschuldigd? Ik zal het nooit weten. Ze antwoordt uiteindelijk met haar prachtige lach, waarmee ze de hele wereld kan charmeren. Ze vindt India fantastisch en toont me enthousiast een resem foto’s. Ik wil proberen dit land met haar ogen te ontdekken.

Dit is mijn laatste avond in de hoofdstad voordat ik het land intrek. Een grootstad laat zich niet makkelijk lezen; daar heb je tijd voor nodig. Ik hou wel van de drukte van Delhi, van haar kleuren. Ik weet niet waar ik eerst moet kijken.

Mijn reis naar het binnenland van India begint op Old Delhi Railway Station, met zijn vele slapende, vertrekkende mensen. Het station lijkt een groot vluchtelingenkamp voor een brandende stad. Het station is overgoten met mist, alsof de rook van die brand hier in het station opgeslagen wordt. Iedereen lijkt moe, vermoeid, uitgeblust, maar als ik lach, krijg ik een lach terug. Het is heel kil; de nacht sijpelt loom binnen. Veel treinen hebben vertraging. Ook ik loop er vermoeid bij, op zoek naar een rustplaats voor de uren die ik hier moet wachten. Er zijn geen zitplaatsen in dit station, tenzij bij McDonald’s, alsof zitplaatsen en rustplaatsen een ongekende luxe zijn. Iedereen slaapt, uitgedost in een deken, op de grond. Waarom verkopen we onze eigenheid zo makkelijk?

May I have your attention, please? klinkt doorlopend, tot mijn ergernis, door de luidsprekers van dit station, maar ik kan amper begrijpen welke trein ze aankondigen. Luistert er eigenlijk wel iemand? Ik vergeet mijn treinticket in de McDonald’s. Pas een half uur later valt me dat op. Dat is een reden om als toerist te panikeren in India, maar het ticket ligt nog steeds op zijn plaats. Er volgen lange uren wachten voordat mijn trein aankomt.

De trein loopt chaotisch vol. Ik wacht rustig af om mijn eigen plaats in te nemen; ik hou niet zo van die drukte, maar ervaar het met een zachte glimlach op mijn gezicht. Als in elk station deze organisatie nodig is, lopen we inderdaad grote vertragingen op. Langzaam smelt de chaos tot rustig snurkende slapers. Met pijn in mijn hart moet ik een slapende vrouw met kind wakker maken die op mijn slaapplaats ligt. Maar ze blijkt een eigen slaapplaats te hebben. Die nacht vries ik bijna dood; ik had geen deken meegenomen. De nachten zijn hier ijzig. Dit is een vreselijke eerste treinreis. Ik ben onderweg.

01 – Onderweg

Het liefst ben ik onderweg. Een landschap zie ik aan me voorbijflitsen, niet wetend waar ik terecht zal komen. Toekomst, verleden, ze lossen op in dit moment; hun bestaan wordt onbenullig in deze stressloze verplaatsing. Een uur waarin de wereld gevoeld, gezien en begrepen wordt. Geen eenzaamheid, enkel ontdekking. Het is fijn om vrij in deze wereld te kunnen rondlopen, ook al ben ik niet overal welkom, ook al is het niet overal veilig voor me. Ik kan me veel vrijheid veroorloven. Ik ben onderweg als vrije reiziger in de spiegel van mijn zelfbeeld. Ik ben onderweg in India.

Hoe beschrijf ik mijn eerste indrukken het best? Ik ben in Delhi, Oud-Delhi. Ik voel me zo beïnvloed door de vele indrukwekkende verhalen, beelden, kleuren, geuren, afschrikwekkende en mooie dingen die me in België werden voorgeschoteld, alsof ik hier al ben geweest. Maar hoe sterk kan verbeelding de realiteit evenaren? Maak ik mijn eigen reis of wordt die gevoed door gesublimeerde beelden? Ik kan best een aantal dagen wachten, op zoek naar woorden. Of beelden? Onze ziel spreekt, glinstert, huilt en lacht via onze ogen. Mijn ogen, die mijn reisende wereld opnemen, worden vergezeld door mijn fototoestel in mijn hand. Zoals ik besluit om mijn woorden af te wegen, geef ik mijn toestel ook wat rust op deze reis. Deze keer ga ik niet op zoek naar elk beeld dat mijn verbeelding tart.

Ik denk hierbij aan de levensles die mijn eigen zoon op een van onze reizen meegaf: «Papa, de beste foto’s maak je toch met je ogen.» Die ogen, de toegangspoort naar de diepe, geheime oceaan die in ons woelt en voor onze ziel spreekt, maken de beste foto’s van de wereld.

Oud-Delhi lijkt uit elkaar te vallen. Een witte, stoffige substantie verspreidt zich als sneeuw over de stad, alsof de inhoud van een stofbom de stad afsluit van de buitenwereld. Deze stad heeft geen focus: elektrische kabels zwermen als plantaardige schepsels boven me uit, zwerfplastic heeft de status van frisse bloemen overgenomen, waartussen mensen zich neervlijden. De gevels huilen om hun vergane glorie. Ze kunnen hier alles reinigen: je oren, je haar, je neus, je hart, je ziel, je tong… Maar niet hun eigen omgeving, die ik ledig aanschouw. Een man gorgelt naast me en spuugt een groene substantie op de grond. De kracht waarmee hij dit doet, zou wel eens de hele stad als een kaartenhuis in elkaar kunnen doen storten.

Als de kilte van de nacht me overvalt en ik terugloop naar mijn hostel, merk ik de vele mensen die hun slaapplaats buiten aan het opmaken zijn. Ik verwonder me bij de gedachte dat ik nu al geen aanstoot meer neem. Of maak ik mezelf iets wijs?

Na een paar dagen word ik erin geluisd. Ik moet er hard om lachen – was ik hiervoor ook niet gewaarschuwd in België? Kunnen we bedonderd worden als we lachen? Ik voel me snel thuis in deze stad, eenmaal ik vrij rondrijd met de metro en niet meer afhankelijk ben van de krioelende tuktuks. Het wandelen door de stad wordt aangenaam, omdat de drukte in contrast staat met de innerlijke kalmte die ik als toerist met me meedraag. Ik leg een zachte, verwonderde, open blik op wat ik zie, terwijl ik vertraagd – tegenover het ritme van Delhi – door haar straten wandel. Wat voor ons chaos lijkt, is voor Indiërs een begrijpelijke organisatie, beweert Simon, een reizende Deen op een motor.

Ik ontmoet Tien, een glimlachende, oosterse kijk op de wereld, die ik vanuit mijn westerse hoek gadesla. Ze weet waar ze naartoe wandelt, ook al begrijpt ze niet elk moment waarin ik haar kort vergezel op deze reis. Enkel weet ik niet waar ik naartoe ga, maar ik maak er graag een spel van om verloren te lopen in het leven, alsof verdwijnen mijn ultime doel is.

Ben ik hier om een brief te schrijven? Een brief aan mijn geliefde? Om in contact te komen met de wereld die ik achterliet? Ben ik hier omwille van verlatingsangst?

Bewustzijn, wat ons mensen onderscheidt in dit leven, heeft geen genade. Het laat ons hart een paar slagen meer of minder maken of verlaat met een wervelwind ons lichaam, om daar ergens van boven toe te kijken welke beslissing we gaan nemen, om ze nadien weer te bekritiseren.

Ik hou van Tiens levendigheid, haar gemak om te krijgen wat ze wil, de eenvoud waarmee ze tot een keuze komt.

Storen in Helsinki

Landen in Helsinki en afdalen naar het treinstation is aankomen in een betoverend landschap, een buitenaardse wereld, in de veronderstelling dat die van mij aards is. Het is al laat op de avond en het station is enkel bevolkt door mezelf, een koppel rond de veertig en een moeder met twee kleine kinderen wat verderop. Vending machines als voorlopers van onze robotten verkopen je hier alles, echter hebben ze hebben niet de intelligentie om mij de nodige uitleg te geven welk ticket ik van doen heb om in het centrum te geraken. Ik loop verloren tussen de namen op de citymap voor me. Ook daar heeft de machine geen antwoord op. Geen muziek in dit station, maar een zweverige tonaliteit. Ik bevind me in een zindelijke cocoon met slaperige tonen, die ik me bij een baarmoeder voorstel. Ik heb het gevoel me diep onder het water te bevinden, afgesloten van enig licht. Hier smelt het leven samen met de duisternis, hier moet men stil zijn.

Plots komen twee jonge tieners het station binnenlopen met een draagbare luidspreker en bruusk schrikken de baarmoederklanken angstig ineen door hun hitsige popmuziek. De verschijning van de jonge meisjes heeft ook de aandacht van het koppel getrokken. Geamuseerd beginnen ze te dansen, genietend van dit uniek moment. Vermaakt filmt de moeder dit blijkbaar uitzonderlijk moment van dansende mensen op tienermuziek alsof het een onverwachte voorstelling is. Maar niet voor lang, want abrupt uit het niets, alsof hij vastzat in een vloertegel, verschijnt een stationsmeester, uitgedost als een oorlogspara maar dan met een engelengezicht. Zijn zacht gelaat en lichaamstaal wijzen de twee tieners erop dat hun gedrag en muziek hier niet past. Dit alles in een vloeiende beweging, alsof hij zelf deel wilde uitmaken van de spontane choreografie. Het dansen stopt, de ijzige klanken van de zee keren statig terug in de cocoon, want dat was hun vredig toevertrouwd en niemand zal hun die eer afnemen. De kille tegels hebben stationspara terug opgenomen, wachtend om op te treden tegen een volgende verstoring van de baarmoeder.

Op weg naar het centrum vallen twee me reiziger op. De ene met een sigaret achter zijn oor lijkt me depressief. De ander groot en statig, lange lederen las loopt over van zelfbeheersing. Bij de volgende halte stapt hij rustig en kordaat de trein uit. Ik hoor arabische muziek, draai me om, alsof ik een rustig fluitende wind op een luidruchtig festival hoor, verlekkerd en verbaast, maar ik intimideer de man en hij zet de muziek onmiddellijk af.  Ik voel me vreemd. Ik ben hier een vreemdeling en om mijn gevoel te bevestigen zeg ik lachend dag tegen mijn buurvrouw als ik de trein uitstap. Misschien is dit wel mijn rol in dit spel, misschien is dit wel de rol van een vreemdeling, die uiteindelijk alleen maar vreemdeling is omdat de wereld hem zo bekijkt. Het mooie aan vreemdeling zijn, is dat je storen kan. Storen is niet iedereen gegeven, zelf niet de meeste vreemdelingen. Zouden we ons niet meer moeten laten storen?

En mijn avond eindigt in een Russisch restaurant, Blinit genaamd. Het sloot toen ik binnenstapte en ik vroeg de waard of hij een ander adres voor mijn honger had.
– You have cash? klonk het met een zwaar Russisch accent.
– Yes.
– Come in.
Hij serveerde me een borsh die ik opat al mijmerend over Louis, mijn wijlen vriend, verborgen zoon van een rus, een vriend des huizes, die hij zijn leven lang met meneer heeft aangesproken.

December 2017

09 – Terugreis

Het wordt me meer en meer duidelijk hoe onze Europese Unie en haar Europese lidstaten Griekenland en deze vluchtende mensen laf in de steek laat. Kunnen we het met 57.000 mensen in de kampen nog over een vluchtelingen crisis hebben? Wat belet ons eigenlijk om hen binnen te laten in Europa? De schrik voor terrorisme? De invoering van de Sharia? Onze jobs? Het zijn allemaal redenen die makkelijk te weerleggen zijn. Het is onze verantwoordelijkheid om deze mensen een waardige opvang te verschaffen, maar de vluchtelingensituatie in Griekenland heeft al lang geen nieuwswaarde meer.

Straks komt er nog een bijkomend probleem voor de Griekse overheid. 60% van de mensen in de kampen zijn jonger dan 18 jaar en die zijn vanaf september schoolplichtig in Griekenland. De Griekse overheid heeft beloofd alle jongeren naar de dichtstbijzijnde school te sturen of in het geval dat niet kan een school in de kampen te bouwen. Toch rijst de vraag met welke middelen de Griekse overheid dit wil doen. Daarbovenop komt dat vele Griekse ouders en leerkrachten zich hiertegen verzetten, weliswaar niet om dezelfde redenen. De leerkrachten vinden dat ze niet opgeleid zijn om die kinderen en jongeren met grote taalachterstand op te nemen in hun klassen. De ouders bieden weerstand tegen de integratie van vluchtelingenkinderen in de scholen uit schrik voor dalend onderwijskwaliteit.

Europa heeft 83 miljoen vrijgemaakt om de vluchtelingen op te vangen en de relocatie uit te voeren. Maar de grote sommen geld aan grensbescherming, anti-vluchtelingen publicitaire campagnes binnen bepaalde lidstaten, veiligheidsmaatregelen staan in schil contrast met deze steun aan migranten.

Positieve informatie heeft minder overlevingskansen dan negatieve. Dit is inherent aan de manier waarop we met de wereld communiceren. Media zijn hier een voorbeeld van. De nieuwswaarde van samenwerking wordt overschaduwd door dit negatief klimaat.
Ik voelde me meer en meer geïsoleerd in mijn zoektocht en begrip.
Heb ik enkel nog Facebook om me uit te drukken?
Met wie kan ik praten?

Mijn laatste week in Thessaloniki. Mijn verblijf en steun was van korte duur. Ik ga de kinderen en de mensen, die ik hier ontmoet heb, missen. In deze laatste week vraag Pavlina, voorzitster van Antigone of ik niet bij hen wil logeren. Ik ben wat verast van haar uitnodiging. Ik ben niet altijd op mijn gemak om bij iemand te blijven logeren. Me aanpassen aan hun ritme. Met hen eten. ‘s Avond blijven praten. Maar ik ga in op haar voorstel. Ik voel me vereerd en de eenzame nachten worden ook voor mij te lang. Ik ga logeren bij Pavlina, haar man en hun dochtertje.

Ik moet langzaan denken aan mijn terugreis en me een ticket aanschaffen en dan verlies ik mijn portefeuille, identiteitskaart, betaalkaarten. Gelukkig heb ik mijn paspoort meegebracht en ligt die nog in mijn kamer. Mijn verzekering stuurt me geld dat ik ergens in een klein lokaal kruidenierswinkel uitbetaald krijg. Absurd. Pavilina betaalt mijn ticket dat ik haar cash terugbetaal. Je kan snel in moeilijkheden geraken.

Dit verblijf brengt zoveel beelden en gedachte naar boven die ik misschien wel nooit zal kunnen verwoorden.
Waarom? Ik weet het ook niet.
Misschien zijn ze wel fout?
Misschien zijn ze wel juist?
Was ik fout om naar hier te komen?
Ik was hier omwille van mezelf. Misschien zelf in de eerste plaats.
Over een week ga ik terug naar Brussel. Er is daar veel te doen.
Omdat hun reis niet eindigt met een verhuis.

Nog een laatste keer eten bij Tao en Quang.

Januari 2021

08 – I guess it was what I expected to happen

We bevinden ons op een kruispunt van botsingen: ideologisch, ecologisch, religieus, economisch, seksitisch, racistisch,… Het wordt moeilijk elkaar op dat kruispunt nog te vertrouwen. Solidariteit heeft plaats geruild voor opportunisme. Wie is nog bereidt samen te werken op dit kruispunt? Ik lees veel tijdens mijn verblijf hier. Ik word bezeten door informatie en dat zint Facebook en Google, die mij pervers voeden in mijn dagelijkse fascinatie.

Waarom lukt het me niet om zelf ook wat te genieten. Een uitstapje te maken. Ik wandel wel veel rond in de stad. Soms spreek ik af met Rodrigo. We praten over onszelf, over wat we zien en meemaken. Ook hij verliest zijn Noord-afrikaanse liefde. Kwam ik hierheen voor haar? Of voor mezelf? Kwam ik hierheen in een reactie op het onmenselijk besluit deze mensen hun recht op een beter leven te ontnemen? Niet iedereen is hier omwille van oorlogsgeweld. Niet iedereen was in levensgevaar en sommigen beginnen vanuit Duitsland aan een terugkeer. Omwille van een uitblijvende job of het niet bekomen van de beloofde 4.000 euro? Wat kan nog geloofd worden? Is een geldige reden nodig om te migreren?

Kwam ik hierheen in mijn onbegrip over de vele racistische uitlatingen over hulp en opvang van vluchtelingen? De haat boodschappen aan minderheden in België?

Kwam ik hierheen voor mijn eigen zoon en de vele jongeren die ons land rijk is?

Ben ik hier voor hun toekomst?

Well, I guess it was what I expected to happen. I didn’t surprise me at all. But I’m worried about the circle of hatred we’re we’re getting in, ‘cause that can harm a lot, I hope we’ll find the courage to meet up with our differences even though we do not accept them. Do I accept all our differences? I’m willing to debate. We can have different opinions, but it would be a pity if it’s tearing us apart in both our freedoms.

22 maart 2016 naar aanleiding van de aanvallen in Brussel.

Ik ontdek een nieuw kraakpand. Anarachisten willen hier families onderbrengen, maar onder de voorwaarde dat hun visie op de samenleving aanvaard wordt. Alles verloopt volgens de regels van de anarchistische basisdemocrate. Met een dertigtal mensen zitten we in een cirkel op de grond voor de dagelijkse beslissingen. Ik observeer voornamelijk. Mijn verblijf is te provisoir om me te mengen in dit debat. Van de dertigtal mensen, zijn er een vijftal Afghaanse vluchtelingen, allemaal mannen. Een jonge vrouw opent het gesprek en roert onmiddellijk de trom. Ze wil het hebben over de vrouwen en de kinderen die hier komen leven. Het is uit den boze dat ze niet deelnemen aan dit democratisch experiment. Het is ook uit den boze dat kinderen geslagen worden. Het debat verloopt niet makkelijk. De jonge mannen hebben argumenten die de jonge vrouwen shockeren. Ik bedenkt dat deze anarchistische meisjes de mannen een preliminaire integratie cursus voorschotelen, die ze later verplicht in één van de Europese Staten zullen moeten volgen. Het debat wordt plots minder democratisch. Anarchisten zijn anti-racist, anti-fascist en feminist. De jonge mannen zwijgen en ondergaan de dominante cultuur. Het debat is mooi en confronterend.

Vandaag kreeg een man, wiens vrouw zeven maanden zwanger is, een positief advies om naar Duitsland te verhuizen. We zochten een hotelaccommodatie voor zijn familie, maar dat is nu niet meer nodig. Ik zal zijn dochter in mijn acrobatie namiddagen missen. Ze vroeg me heel veel aandacht en ze was hiermee in de wolken. Ik had vandaag veel volwassen in mijn acro namiddag. Volwassen die de kat uit de boom keken voor die gekke toeren, maar uiteindelijk toch samen met de kinderen kwamen spelen. Ik was ontroerd die dag.

Het is het weekend. Nou, vrijdagavond. Mijn lichaam is gebroken en moe. Ik glimlach bij de gedachte dat ik met jonglerie en acrobatie aan de slag ga met deze jongeren. Ik heb vandaag te lang in de zon gestaan. Mijn lijf reageert heftig, doodop en verbrand.

07 – Piepjong

Mijn interventies in Diavata begonnen moeilijk. De kinderen zijn in deze chaos hun structuur kwijt en ik heb geen materiaal voor iedereen. Ik merk de frustraties van bepaalde kinderen. Ik kan dit niet alleen, de kinderen zijn te onstuimig en ik heb schrik voor hun veiligheid. Ik voel de vele stress en geweld dat tussen hen heerst. Ze zijn heel snel gefrustreerd. Ik leer Rodrigo kennen, een Spaanse vertaler die het Arabisch machtig is. Hij helpt me de ateliers veilig te houden en de kinderen te kanaliseren. Beetje bij beetje winnen we vertrouwen, wordt het materiaal gerespecteerd en vechten ze niet onder elkaar om te mogen deelnemen. Ik probeer zoveel mogelijk iedereen hun moment te geven. Ze begrijpen dat de veiligheid voor elkaar belangrijk is tijdens de kleine acrobatieën. Ik slaag erin om enkele jongeren te leren jongleren, zelfs enkele volwassenen. Die momenten zijn onvergetelijk, trots komen ze telkens hun kunsten tonen.

Na een uur rijden vanuit het centrum van Thessaloniki komen we aan in het kamp Cherso. Sinds kort is er hier een nieuwe kampmanager. De situatie was hier verschrikkelijk onveilig. Aan de ingang van het kamp staat een bord met een uitleg wat te doen in het geval van een slangenbeet. De kampmanager wil de toestand verbeteren, maar een opstand kan hij deze week niet vermijden, slangen waren niet het enigste probleem. De aanwezigheid van de militairen is hier opvallend. Zij hebben hier een apart afgebakend terrein waar hun kantoren en opvangruimtes staan. Ik krijg een duidelijk gebaar: geen foto’s. Een Spaanse organisatie behandelt sinds kort de dagelijks de noden van kinderen: scholing, kinderopvang, enz. Hiervoor werd ook een speciale gemeenschappelijke ruimte gebouwd, omringd door een moestuin. Op de witte materiaal containers sieren vrijheidstekeningen. Dit is een duidelijke verbetering vergeleken met Diavata, waar er weinig samenwerking is tussen de vele organisaties en zodoende weinig overzicht van het aanbod. Antigone werd gevraagd om hier in Cherso dagelijks theaterlessen voor adolescenten te komen geven. De taak is hier iets makkelijker dan in Diavata omdat de Spaanse vrijwilligersorganisatie als tussenpersoon handelt en zo de de vele jongeren in de kampen proberen samen te brengen. Ze kennen de jongeren ook en gaan het kamp rond op zoek naar deelnemers. Toch blijft het moeilijk en elke dag ziet de groep er weer anders uit. Vele jongeren willen zich ook niet engageren omdat ze overtuigd zijn dat ze snel zullen vertrekken. In Cherso begint Antigone ook met Griekse taallessen, want weldra zal de schoolvakantie eindigen en al die kinderen worden schoolplichtig in Griekse scholen.

Tijdens onze theaterlessen komt een klein blond meisje telkens weer mijn aandacht vragen. Ze is heel zelfstandig voor haar piepjonge leeftijd, stink naar de pis die ze elke dag over haar eigen kleren plast. Kleren die ze elke dag, amper gewassen, terug draagt. Niemand is nog verwonderd over hoe dit kind aan haar lot wordt overgelaten. Haar ouders kunnen het niet meer aan.

06 – De kinderen zijn de poort naar contact

Na een tweetal weken komen een aantal jong volwassenen schoorvoetend af op mijn jongleer en acro atelier. Ik merk direct wie de eerste pas in de groep heeft gezet. Het is fijn om wat oudere jongeren te ontmoeten en ze genieten met volle teugen van de evenwichtsoefeningen die ik hen samen laat doen. Er wordt veel gelachen. Ik vraag Iona of we deze jongeren niet iets anders dan voetbal kunnen aanbieden. Het is hun doelgroep niet. Maar neem ze mee uit in de stad, zegt ze me. Mag ik dat? Ik nodig Abed en zijn neven uit voor een aangename uitstap, een wandeling in Thessaloniki. Nu ik dit neerpen, besef ik dat ik weinig weet over deze jonge man. Ik heb hem toen weinig vragen gesteld. Hij is uiteindelijk in Ireland terecht gekomen, bij familieleden.

Vrijwilligershulp ontstaat daar waar overheden tekortschieten. Velen komen hier in Thessaloniki aan voor een vakantie en besteden een week aan vrijwilligershulp. De vele oproepen via Facebook en websites liegen er niet om, er veel nood aan hulp. Maar de organisaties kunnen dit niet duurzaam uitwerken met het grote verloop van deze jonge mensen, die ook niet professioneel opgeleid zijn. Ook al merk je dat het de kinderen veel deugd doet.

Er heerst veel stress onder de kinderen. Bij de volwassen merk je depressie en ontmoediging. Niet altijd kunnen we de grote groep kinderen aan. Hoe voel het aan als ouder om dagelijks je kind geknuffeld te zien door steeds weer andere vrijwilligers, terwijl jezelf in een uitzichtloze situatie zit te wachten? De grote afwezigheid van de ouders is flagrant.

Op een van mijn wandelnamiddagen in Thessaloniki kom ik langs een speeltuin waar kinderen aan het voetballen zijn. Ik ben blij dat ze samen spelen. Niet voor het voetbal, maar voor de gemengde teams: jongens en meisjes. Bovendien houdt dit mijn gedachten bezig bij het lezen van dit boek over seksisme dat ik bij Antigone heb gevonden. Wat verderop merk ik een groep mensen op in een park. Ze zitten niet zomaar te picknicken. Ze slapen in het park. Ik ga langzaam op hen af. De kinderen zijn de poort naar contact. Ik blijf de namiddag met hen rondhangen in het park. Ze wachten de nacht af. Een taxi komt hen deze avond ophalen en zal hen de grens overbrengen. Dit is de derde keer dat ze het proberen. Hoeveel heeft dat gekost? Maar ik stel de vraag niet. Het zijn twee families. Ze willen naar Duitsland. Een rustige namiddag waar we samen zitten in het park, ik af en toe wat met de kinderen speel. Zij me hun plannen uitleggen. We wat eenvoudige persoonlijke informatie uitwisselen. Getrouwd? Waar kom je vandaan? We drinken thee. Ze leefden welgesteld in Afghanistan. Nu leven ze hier op straat. Ik wens hen veel geluk toe. Ik wuif ze uit.
De volgende dag kom ik terug langs het park. Ze zijn verdwenen.

05 – Kraakpanden

De grootste bekommernis van deze mensen is niet de psychologische hulp of de kinderanimaties die de vele ONG brengen. Ze zijn op zoek naar duidelijke informatie, beter voedsel en een antwoord op hun uitzichtloze situatie. Het merendeel van hen zit hier al meer dan vijf maanden vast. Het grootste probleem volgens Oikopolis, een Griekse opvangorganisatie die mensen probeert te huisvesten, is medisch. De opvang in de Griekse ziekenhuizen of spoedgevallen is gebrekkig. Daarboven komt dat de meeste ziekenhuizen geen middelen hebben om hun artsen te betalen, een goede verzorging te waarborgen en vaak zelf geen medicijnen voorhanden hebben. Is dit Europa 2016?

Ik maak een ommetje in het kamp. Ik ontmoet een jong koppel met een baby geboren in dit kamp, een artiest die met mij op de foto wil. Korte ontmoetingen vooraleer we terug rijden naar de stad, de slangen ben ik ondertussen vergeten, maar die mensen slapen er wel tussen.

Elke avond ga ik naar een kraakpand in Thessaloniki. Een groep anarchisten hebben dit gebouw in het centrum van de stad bezet om er vluchtelingen in op te vangen. We brengen de ruimtes minimum leefbaar. Het harde werk is vergeefse moeite. Er is geen juridische afspraak met de eigenaar en een week later worden ze door de politie hardhandig uit het pand gezet. Hierop volgen enkele manifestaties en relletjes in de stad waar deze anarchisten voor verantwoordelijk worden gesteld. Voor de vele vluchtelingen, die zich door deze groeperingen geholpen voelen, is dit een moeilijke ervaring. Problemen met de overheid en de politie kunnen zij missen als de pest.

De daaropvolgende dag neemt het team van Antigone vrij. Ik vertrek samen met een aantal andere vrijwilligers naar Elpida – Hope, een initiatief van een Canadese ONG. Met een ander visie op opvangcentra bouwen ze in een verlaten fabrieksruimte een kamp met echte kamers, geen tenten in dit kamp, niettemin afgegrensd door gaas en door militairen bewaakt. In volle opbouw, verschilt deze omgeving in rust en sfeer met de kampen die ik tot nog toe gezien heb. Er zijn nog maar 100 mensen opgenomen op een capaciteit van 600, een kamer per familie. Hope wil een humaan en efficiënt signaal geven hoe met vluchtelingen om te gaan. Er word volop gebouwd aan een school, een gemeenschappelijk overdekte ruimte en een buitenspeelplaats voor de kinderen. Ik kom niet meer terug naar deze plaats. Middelen zijn er altijd tekort, maar ik voel dat ze het hier wel aankunnen. De ongelijke benadering tussen dit privé kamp en de overheid valt me een beetje moeilijk.

Ik wil een busreisje maken, maar ik heb de energie niet. Te heet. Misschien stijgt later de moed wel uit mijn schoenen. Het is zondag, 12.40.

04 – Wachten

Ik stel me een jaar voor, opgesloten, wachtend in een uitzichtloze situatie.
De mensen die ik hier ontmoet wachten ongeveer al minimum vijf maand.
Wachten? Wat betekent wachten eigenlijk?
Op dezelfde plaats of in dezelfde situatie blijven tot iemand komt of iets gebeurt.
Ik stel me een tent voor in de blakende zon.
Ik stel me de moeders en hun kinderen voor in de hitte van die tenten zonder buiten te mogen.
Ik stel me het smakeloze eten zonder groenten voor, elke dag.
Ik stel me de vele slapeloze nachten, met de ontelbare muggen voor.
Ik stel me de angsten, de depressies voor.
Ik stel me de vele agressies voor.
Ik stel me de gevaarlijke reizen en overtochten voor.
Ik stel me hun hoop voor.
Zij wachten, ik niet.

Aan het eind van de week ontmoet ik, via Praksis, Ioana, coördinatrice van Antigone, een Griekse organisatie met als doel mensen te informeren over racistisch gedrag, geweldloosheid en discriminatie.
Ze werken pas recentelijk in enkele kampen. Ze willen met vertalers en psychologen vrouwen in de kampen ontmoeten. De meeste vrouwen erkennen de behoefte om te praten niet, en dat is uiteraard begrijpelijk. Maar veel vrouwen leven in verscholen erbarmelijke situaties. Mijn eerste dag bij Antigone begint met een vrijwilligersmeeting. Iedereen spreekt zich uit over zijn ervaring. De groep bestaat voornamelijk uit jonge vrouwelijke studenten, vaak uit de States met Griekse achtergronden. Het ligt hen moeilijk om na een paar uur de kinderen achter te laten in hun uitzichtloze situatie. De opvang van de kinderen door deze studenten is vaker emotioneel dan professioneel. Ioanna, psychologe en verantwoordelijk voor de vrijwilligers binnen Antigone geeft raad. Kinderen maken snel emotionele banden en willen zelden een leuke activiteit stoppen, waardoor je snel het gevoel krijgt hen achter te laten.

Ik ga vaak uit eten bij Tao en Quang, maar ook voor een babbel. Ik vertel Tao dat ik acrobatie matjes en materiaal om jongleerballen te maken wil kopen. Spontaan stelt ze voor om samen op zoek te gaan naar het materiaal, ze betaalt zelfs alles. Ik was verrast. De inwoners van Thessaloniki zijn zelf inwijkelingen, vertelt ze me. Ze weten nog steeds wat het is om vluchteling te zijn.