Het liep slecht af tussen Nora en mij. Mijn frustratie groeide, en op een dag kon ik het niet langer verbergen. Zij gaf toe dat ze had gehoopt dat ik het avontuur zou brengen, dat ik de dingen zou veranderen. Ze had er genoeg van, die eindeloze weken met Eric op dit eiland. Ze was te lang hier geweest, had elke hoek al tien keer gezien, was het beu. Anderhalve maand.
Er bleef iets onuitgesproken hangen tussen ons, iets wat misschien nooit helemaal duidelijk zou worden. En toch, nu ik erop terugkijk, voel ik een stille dankbaarheid voor die uitnodiging, voor die weken die we hier samen doorbrachten. Ik heb het haar nooit gezegd, en dat is misschien wel mijn grootste spijt: dat ik niet duidelijk maakte hoe fijn het soms was, ondanks alles. Want tussen de frustratie en het ongemak door waren er ook momenten van lichtheid, van een aangename, bijna onbezorgde tijd die ik niet had willen missen.
Ze besloot terug te gaan naar België. Ik mocht blijven. Het huis. De auto. Een eiland dat ooit Engels was geweest, waar je links reed, waar de wegen donker waren en het tegenlicht je verblindde.