Bus twee naar het Onbekende heeft een vertraging van ongeveer één jaar. De elektronische stem laat hier geen twijfel over bestaan. In de busodrôme hangt een hectische energie, alsof de tijd zelf hier hapert. De muren zijn bedekt met schermen die flitsende bestemmingen tonen. Maar Tobo’s bestemming wordt vandaag niet meer bediend.
Welke bus moeten we nemen? vraagt de jongen die hij aan de hand houdt..
De twee, antwoordt Tobo, kort en duidelijk. Hij wil niet afgeleid worden.
En waar gaan we heen?
Een stilte. Een lege blik. Tobo kijkt de jongen aan en lacht hem zachtjes toe. Hij hurkt bij het kind en geeft hem een knuffel.
Waar het leuk is, fluistert hij in zijn oor.
Naar het Onbekende?
Ja, naar het Onbekende.
Tobo schat de situatie in. Hij moet hier weg kunnen. Er moet een andere manier zijn om op de bestemming te geraken. Hij begeeft zich naar de kassa. De vrouw achter het loket kijkt hem aan alsof ze zijn vraag al kent. Haar ogen glinsteren als vloeibaar zilver. Ze schuift hem een ticket toe zonder woorden. Tobo begrijpt het niet goed, maar volgt haar blik naar een openstaande deur. Vlug, lijken haar ogen te zeggen. Hij blijft niet lang openstaan. Hij grijpt de jongen bij de hand en snelt naar de deur toe. De jongen kijkt angstig omhoog, op zoek naar de geruststellende blik van zijn vader, maar die is te druk bezig om in deze wildernis niet voor een gesloten deur te staan.
De geheime deur blijkt enkel voor hen zichtbaar te zijn. Hou de jongen stevig vast en hou het ticket op jou, fluistert een stem uit het niets, want enkel zo kan je binnen. Ze wisselen de busodrôme voor een haven — maar niet zomaar een haven. De lucht is paars en goud, de zee lijkt van glas, en de boten rusten op drijvende eilanden van licht.
Instappen! schreeuwt een behaarde zeeman vol tatoeages, met zo’n overtuiging en volume dat zijn voluptueuze lippen nog seconden lang vibreren. Zijn stem lijkt de lucht zelf te doen trillen. Tobo kijkt de robuuste man, die enkel oog heeft voor de meute die langzaam zijn schip vult, gebiologeerd aan en zoekt naar zijn ticket in zijn linkerbroekzak. Hij ziet hoe de jongen gefascineerd rondkijkt naar het spektakel in deze haven — een plek waar de horizon zich buigt als een glimlach, en waar de lucht geurt naar herinneringen.
One way? had de vrouw aan het loket nog gevraagd, hem onderzoekend aankijkend om zeker te zijn geen onnodige boekingen te maken. Tobo knikte. Een opwelling zette zijn lichaam aan het trillen. Angst? Opwinding? Hij wist het niet. Maar nu hij de rug keerde aan alles wat hem voorging, hield hij het bij de wijsheid van de oude Kozak: huilen doe je voor de strijd.
Hoewel er geen bus meer was, er bleek nog een boot af te reizen.
Hij grist het ticket uit zijn broekzak en vindt een handgeschreven tekst op de achterzijde.
Zeg nog eens bedankt… slaap wel en tot morgen, knuffels!
Verward kijkt hij rond. Wie was die vrouw aan het loket, die hem deze herinnering meegaf, de echo van een stem die in zijn hoofd blijft hangen, zwoel en raadselachtig.
De houten planken kraken onder zijn voeten terwijl ze in de boot stappen, het water klotst zacht tegen de romp. De wind tilt zijn jas op alsof hij hem vooruit wil duwen. Wat hem te wachten staat, weet hij niet. Maar één ding is zeker: hij draagt iets mee dat hem zal veranderen.
Waarom is er geen water rond de boot?
Omdat hij vliegt!
Dat bevalt de jongen wel.
De boot stijgt. Niet met motoren, maar gedragen door een zwerm lichtgevende vogels die onder de romp verschijnen. De haven wordt kleiner. De stemmen vervagen. Onder hen ontvouwt zich een landschap dat nooit op kaarten heeft gestaan: bossen van kristal, bergen die ademen, steden die zich verplaatsen als wolken.
Tobo legt zijn hand op de wang van de jongen. Zijn warme vingers strelen hem achter zijn oor.
Kom, sluit je ogen om in te stappen en open ze als we hoog in de lucht zijn.
De jongen slaapt. Of droomt. Of bestaat misschien alleen in Tobo’s herinnering.