Lentekleuren

Tussen de magische lentekleuren van dit bos wandelt zij, een paar stappen achter hem. Ze zijn niet alleen, maar op dit moment lijkt het alsof het bos alleen voor hen ademt. De leemgrond heeft de bodem omgetoverd in een blauw tapijt van hyacinten, hun kortstondige bloei gedragen door de stoere, zwijgzame bomen die als stille getuigen waken.

Haar blik blijft hangen op zijn lichaam, elke beweging die hij maakt, elke stap die hem dieper het bos in voert. Ze provoceert hem met woorden, met blikken, met de belofte van wat ze zou kunnen tonen. Ze spreekt over verlangen, over hoe ze zichzelf ziet—op foto’s, in films, in de armen van anderen—maar nu alleen voor hem. Ze wil dat hij kijkt, dat hij ziet hoe ze zich blootgeeft, hoe ze haar rok langzaam optrekt, alsof ze hem uitdaagt om haar tegen te houden.

De helling biedt een schuilplaats, een paar struiken die hen verbergen voor de ogen van de wereld. Haar slip glijdt langs haar benen, snel, bijna haastig, alsof ze bang is dat hij haar zal stoppen. Maar hij kijkt, zijn blik donker en hongerig. Ze nadert, haar ogen starend en speels, en trekt hem mee achter de bosjes, waar hun lichamen elkaar vinden.

Ze drukt zich tegen hem aan, voelt hoe zijn handen haar vormen volgen, hoe zijn adem warm is tegen haar huid. Ze draait zich om, zodat ze samen hetzelfde zien: een vallei in blauw, een wereld die vervaagt, alsof de bomen hen omhullen in een mist van verlangen. Ze moet zich vasthouden aan de struiken, want zijn bewegingen dreigen haar mee te sleuren, poedelnaakt, de helling af.

De bloemen om hen heen lijken te smelten, de kleuren versmelten tot een waas. Ze voelt de warmte tussen haar dijen, terwijl ze zich moeiteloos recht houdt, alsof ze alles wat hij te bieden heeft in zich opzuigt. Ze wil vallen, met hem, zo diep mogelijk, de zachtheid van de blauwe mist voelen, de bomen tegen haar aan, alsof de natuur zelf meedeint in hun ritme.

Haar lichaam schokt op het ritme van hun verlangen, zijn hand dempt haar kreten, alsof de wereld niet mag horen hoe ze branden. En terwijl ze samen de rand van extase naderen, werpt ze nog één blik op de weinige wandelaars in de verte—een wereld die doorgaat, onwetend, terwijl zij hier, in dit intens gekleurde landschap, elkaar vinden in een moment van pure, ongeremde hartstocht.

No items were found matching your selection.

Goedendag

Deze morgen werd ik ons atelier aangesproken in mijn eigen taal. Goedendag, meneer, en dat kleine woordje in een andere taal bracht wat vreugde in de keet. Het gaf me onmiddellijk de gelegenheid om een andere betekenis1 van het woord voor te leggen. En we kwamen terecht bij ons onbegrip voor folteringen. We griezelden van de zieke bedenkers van sommige horrorfilms. Of erger nog: de horror in historische films? Is het nodig om die gruwelijke echt gebeurde folteringen levensecht te verfilmen? Wie kan zulke wreedheden ook maar bedenken of uitvoeren? En dan was onze koffie op en ging het leven verder.

Het verhaal liet me niet los en bracht me bij een zwerver die bivakkeert voor mijn appartementsgebouw. Jaren geleden begon ik in Brussel die thuislozen te tellen. Ze vielen me plots op alsof ze uit de lucht kwamen vallen, maar ik kon ze nog op mijn ene hand tellen. Ik begon ze te fotografen voor een nooit afgewerkt fotoproject. Vandaag merk ik ze amper nog. Tellen heeft al lang geen zin meer. Ze zitten op straat zoals een schilderij mijn muur decoreert. En dan plots ergert het me weer, want het doet me beseffen hoe onze maatschappij op menselijke vlak faalt. Het bed onderaan mijn appartementsgebouw had vroeger een naam: een sloppenwoning. Ik vrees dat weinigen dit woord vandaag nog durven gebruiken, maar ze zijn er wel degelijk en dit al jaren. Voor sommige jongeren wordt dit de normaalste zaak van de wereld, ze hebben nooit anders gekend. Gisteren ging ik dan toch weer eens met mijn fototoestel naar buiten en nam twee foto’s van het sloppenbed. Het is geen fijn gevoel deze foto’s te maken. Ik doe het dan ook zo vluchtig mogelijk.

Deze morgen stapte ik buiten en merkte ik dat het bed weg was. De conciërge van het gebouw borstelde voor het gebouw. De netheid die ze creëert, is een verademing vergeleken met de rotzooi dat hier aan komt waaien of nagelaten wordt. We beginnen een gesprek, want ik merk op dat ook het bed van de zwever weggeborsteld blijkt te zijn. Dat doet ze blijkbaar wel vaker. Nochtans is hij geen slechte jongen, zegt ze zelf. Hij is, als ik het navraag, rond de 45. Ze heeft al veel ergere meegemaakt, maar hij is heel discreet en vriendelijk. Ik vraag me af waarom ze dit doet. Is dit niet het werk van de politie of sociale werkers? De druk van de bewoners uit mijn eigen gebouw blijkt groot te zijn. Dat moet moreel toch zwaar voor jouw zijn?, neem ik aan. Ze doet het niet graag. Ze heeft zijn slaapzak in een plastiek zak gestopt omdat hij niet nat van de regen zou worden. Ze sleept zijn bed om de zoveel dagen een paar straten verder. Maar hij komt altijd terug.

Ik kan er niets anders over zeggen dan dat dit pesten is. Mijn conciërge is een vriendelijke jonge dame. Geen woord kwaad over haar. Maar hoe snel stappen we over tot foltering?

Goeiedag



No items were found matching your selection.

1
https://nl.wikipedia.org/wiki/Goedendag_(wapen)
De goedendag was een stok met een uitstekende pin en een ijzeren ring, waarmee gestoken en geslagen kon worden.

This is our land, in Greece 2015

This is our land, in Greece 2015

Starring at the sea, the old woman knows she can’t stop the storm.
She kisses thoughtfully those who left this land into the turbulences.
The tears on her cheek vaporises on the heat of her joy of kissing them.
She prepares her home warmly to be open. The children are singing.
And silently she will to listen to those wounds that won’t heal in only one lifetime.

Reisverhalen uit Indië

Het liefst ben ik onderweg. Een landschap aan me zien voorbij flitsen, niet wetend waar ik terecht zal komen. Toekomst, verleden, ze lossen op in dit moment, hun bestaan wordt onbenullig in deze stressloze verplaatsing. Een hora waarin de wereld gevoeld, gezien, begrijpen wordt. Geen eenzaamheid, enkel ontdekking. Het is fijn om vrij in deze wereld te kunnen rondlopen, ook al ben ik niet overal welkom, ook al is het niet overal voor me veilig. Ik kan me veel vrijheid veroorloven. Ik ben onderweg als vrije reiziger in de spiegel van mijn zelfbeeld. Ik ben onderweg in Indië.

Sigaret

Tobo had nooit veel geduld gehad voor mensen die zich ongevraagd in zijn wereld wrongen. Zeker niet op een overvolle trein, waar de geur van zweet, haast en onuitgesproken frustraties zich mengde tot een bedwelmende cocktail. Hij had net zijn tabak uit het zakje geschud, het vloeitje tussen duim en wijsvinger geklemd, toen hij de blik voelde.

De oude man tegenover hem keek toe met een mengeling van verwondering en melancholie. Zijn ogen glommen als pas gepoetste knopen op een vers gestreken uniform. “Ça ne se voit presque plus des gens qui roulent leurs cigarettes eux-mêmes,” zei hij, zijn stem zacht, alsof hij een geheim deelde.

Tobo keek op, zijn vingers nog steeds bezig met het ritueel. “C’est beau, c’est beau,” voegde de man eraan toe, alsof hij een schilderij bewonderde.

Er was iets in die blik, in die woorden, dat Tobo uit balans bracht. Niet de woorden zelf, maar de warmte erin. De man stond daar, rechtop in de smalle doorgang, zijn hele wezen doordrongen van een herinnering die Tobo niet kon zien. Een kindertijd misschien, een vader die rookte in de tuin, een zomeravond vol verhalen en de geur van tabak.

Tobo voelde zich plotseling betrapt. Niet door de man, maar door zichzelf. Zijn irritatie, zijn vooroordelen, zijn haast om te oordelen – ze kwamen als een golf over hem heen. Waarom stoorde hij zich zo aan deze vriendelijkheid? Waarom voelde hij zich aangevallen door een compliment?

Hij keek naar zijn handen, naar het half gerolde sigaretje dat nu scheef en slordig tussen zijn vingers hing. Zijn vingers trilden. De man glimlachte nog steeds, alsof hij Tobo’s worsteling niet zag, of misschien juist wel, en hem wilde geruststellen.

“En tout cas, c’est mieux,” zei hij, en Tobo wist niet zeker of hij doelde op de sigaret, het moment, of iets groters.

Tobo haalde diep adem, de tabak geurde vertrouwd. Hij glimlachte terug, een kleine, aarzelende krul van zijn lippen. Misschien was het inderdaad beter. Niet de sigaret, niet het rollen, maar het moment. De ontmoeting. De herinnering die hij nu zelf zou dragen.

Onopgemerkt

Tobo wringt zich door de drukte van de receptie tot hij een plek aan de bar vindt, waar hij even halt kan houden. Halt houden is een onderschatte beleving in het leven — alsof stilstaan ons van het leven afscheurt, ons naar een duistere afgrond voert als we niet snel reageren. Niemand haalt het toch in zijn hoofd om stil te staan op een snelweg.

De première waar hij zich bevindt, was een uitnodiging van een vriend die na de voorstelling in het niets verdween, wegens een andere afspraak. Daar staat Tobo dan, alleen op de receptie. Toch deert het hem niet. Hij voelt er wel iets voor om ongemerkt rond te kuieren, te zien hoe mensen zich tot elkaar verhouden. Als je onopgemerkt wil zijn, zijn er altijd fotografen om je heen, denkt hij grappend, terwijl hij in de donkere ogen kijkt van de fotografe met een gapende lens in aanslag. Halt houden is ook geen onopgemerkte bezigheid — de fotografe neemt een pose waar, klaar om vast te leggen.

Nee, knikt Tobo gevleid. Misschien wil hij wel op de foto, maar dan toch liever onopgemerkt.
‘Ik heb me ingehouden, ik heb me ingehouden,’ zegt de fotografe, zichzelf herhalend.

Haar hoofd en voeten zijn in onevenwicht. Een deel wil stilstaan, een ander herinnert haar aan de gevolgen van stilstaan. Tobo vreest dat haar ogen, die hem schalks aankijken vanuit de hoeken van haar oogkassen, zich zullen losrukken en zwevend door de mensenmassa toch de gewenste foto zullen maken. Maar die schrik is ongegrond. Tobo beseft dat hij te maken heeft met een vrouwelijke aanpak. Niets is ongewenst. De fotografe verdwijnt langzaam in de massa. Haar getinte, matte huid, haar zachte gang, haar zwarte krullen — lichtjes achter haar hoofd vastgemaakt zodat ze niet voor haar lens vallen — vullen Tobo’s gedachten. Hoewel haar verschijning niet onopvallend is, slaagt ze erin om ongemerkt beelden te maken. Meestal vraagt ze toestemming aan gewillige gasten, die niet kunnen weerstaan aan haar mysterieuze, glimlachende ogen. Tobo merkt de fijnzinnige, sacrale overgave van het publiek voor haar blik.

Na een half uur loopt Tobo bekende mensen tegen het lijf en wordt de situatie een beetje ongemakkelijk. Hij probeert een gesprek aan te knopen, maar heeft geen idee waarover. Dan maar een glas bestellen — een bezigheid die zijn onbegrepen gevoelens oplost — en hij slentert rond op deze receptie zoals hij dat in deze stad doet. De vele onbegrijpelijke talen van Brussel componeren dagelijks een wereldse symfonie, waaruit een schat aan ongrijpbare verhalen ontstaat. Vaak miskende verhalen, waardoor Brussel afglijdt tot de meest misvatte stad ter wereld. Maar die vreemde verhalen doorprikken ons beeld van deze stad, dit land, deze wereld, met het drukke leven dat ze herbergt. Ze wassen de waas van onze blik af, bekijken en interpreteren het beeld ondersteboven — zoals een kind dat moeiteloos doet, maar volwassenen afschudden omdat het niet strookt met hun waarheid. Hoe zou Brussel eruitzien zonder al haar buitenlandse invloeden? Ze heeft geen antwoord, maar wel een voorkeur voor de bonte mengeling.

Met zijn glas in de hand staart hij de donkere nacht in. De stad buiten slorpt hem op, isoleert hem van de receptie. Toch voelt hij plots de nabijheid van de fotografe. Hun ogen kruisen, en het geeft haar de kans het beeld te nemen dat ze zocht.

‘Ik hou van Brussel,’ zegt hij tegen de fotografe.
‘Je houdt pas van een stad als je er de liefde vindt,’ fluistert ze hem toe, en verdwijnt weer in de massa.

No items were found matching your selection.