Nieuwe foto’s – oktober 2022

Ontdek in Foto’s nieuwe toegevoegde foto’s van deze maand.

It keeps the docter away

Visual Portfolio, Posts & Image Gallery for WordPress

Fotograferen, het vastleggen van beelden en momenten die anders zouden verdwijnen. Wil ik hiermee mijn omgeving later de nodige aandacht geven? Besef ik wel wat ik zie? Is het een steun voor mijn eeuwig falende geheugen? Of is dit gewoon de manier waarop ik in de wereld sta?
It keeps the doctor away! Mijn alternatief voor de appel!

Sigaret

Tobo had nooit veel geduld gehad voor mensen die zich ongevraagd in zijn wereld wrongen. Zeker niet op een overvolle trein, waar de geur van zweet, haast en onuitgesproken frustraties zich mengde tot een bedwelmende cocktail. Hij had net zijn tabak uit het zakje geschud, het vloeitje tussen duim en wijsvinger geklemd, toen hij de blik voelde.

De oude man tegenover hem keek toe met een mengeling van verwondering en melancholie. Zijn ogen glommen als pas gepoetste knopen op een vers gestreken uniform. “Ça ne se voit presque plus des gens qui roulent leurs cigarettes eux-mêmes,” zei hij, zijn stem zacht, alsof hij een geheim deelde.

Tobo keek op, zijn vingers nog steeds bezig met het ritueel. “C’est beau, c’est beau,” voegde de man eraan toe, alsof hij een schilderij bewonderde.

Er was iets in die blik, in die woorden, dat Tobo uit balans bracht. Niet de woorden zelf, maar de warmte erin. De man stond daar, rechtop in de smalle doorgang, zijn hele wezen doordrongen van een herinnering die Tobo niet kon zien. Een kindertijd misschien, een vader die rookte in de tuin, een zomeravond vol verhalen en de geur van tabak.

Tobo voelde zich plotseling betrapt. Niet door de man, maar door zichzelf. Zijn irritatie, zijn vooroordelen, zijn haast om te oordelen – ze kwamen als een golf over hem heen. Waarom stoorde hij zich zo aan deze vriendelijkheid? Waarom voelde hij zich aangevallen door een compliment?

Hij keek naar zijn handen, naar het half gerolde sigaretje dat nu scheef en slordig tussen zijn vingers hing. Zijn vingers trilden. De man glimlachte nog steeds, alsof hij Tobo’s worsteling niet zag, of misschien juist wel, en hem wilde geruststellen.

“En tout cas, c’est mieux,” zei hij, en Tobo wist niet zeker of hij doelde op de sigaret, het moment, of iets groters.

Tobo haalde diep adem, de tabak geurde vertrouwd. Hij glimlachte terug, een kleine, aarzelende krul van zijn lippen. Misschien was het inderdaad beter. Niet de sigaret, niet het rollen, maar het moment. De ontmoeting. De herinnering die hij nu zelf zou dragen.

De bus naar het Onbekende

Bus twee naar het Onbekende heeft een vertraging van ongeveer één jaar. De elektronische stem laat hier geen twijfel over bestaan. In de busodrôme hangt een hectische energie, alsof de tijd zelf hier hapert. De muren zijn bedekt met schermen die flitsende bestemmingen tonen. Maar Tobo’s bestemming wordt vandaag niet meer bediend.

Welke bus moeten we nemen? vraagt de jongen die hij aan de hand houdt..
De twee, antwoordt Tobo, kort en duidelijk. Hij wil niet afgeleid worden.
En waar gaan we heen?
Een stilte. Een lege blik. Tobo kijkt de jongen aan en lacht hem zachtjes toe. Hij hurkt bij het kind en geeft hem een knuffel.
Waar het leuk is, fluistert hij in zijn oor.
Naar het Onbekende?
Ja, naar het Onbekende.

Tobo schat de situatie in. Hij moet hier weg kunnen. Er moet een andere manier zijn om op de bestemming te geraken. Hij begeeft zich naar de kassa. De vrouw achter het loket kijkt hem aan alsof ze zijn vraag al kent. Haar ogen glinsteren als vloeibaar zilver. Ze schuift hem een ticket toe zonder woorden. Tobo begrijpt het niet goed, maar volgt haar blik naar een openstaande deur. Vlug, lijken haar ogen te zeggen. Hij blijft niet lang openstaan. Hij grijpt de jongen bij de hand en snelt naar de deur toe. De jongen kijkt angstig omhoog, op zoek naar de geruststellende blik van zijn vader, maar die is te druk bezig om in deze wildernis niet voor een gesloten deur te staan.

De geheime deur blijkt enkel voor hen zichtbaar te zijn. Hou de jongen stevig vast en hou het ticket op jou, fluistert een stem uit het niets, want enkel zo kan je binnen. Ze wisselen de busodrôme voor een haven — maar niet zomaar een haven. De lucht is paars en goud, de zee lijkt van glas, en de boten rusten op drijvende eilanden van licht. 

Instappen! schreeuwt een behaarde zeeman vol tatoeages, met zo’n overtuiging en volume dat zijn voluptueuze lippen nog seconden lang vibreren. Zijn stem lijkt de lucht zelf te doen trillen. Tobo kijkt de robuuste man, die enkel oog heeft voor de meute die langzaam zijn schip vult, gebiologeerd aan en zoekt naar zijn ticket in zijn linkerbroekzak. Hij ziet hoe de jongen gefascineerd rondkijkt naar het spektakel in deze haven — een plek waar de horizon zich buigt als een glimlach, en waar de lucht geurt naar herinneringen.

One way? had de vrouw aan het loket nog gevraagd, hem onderzoekend aankijkend om zeker te zijn geen onnodige boekingen te maken. Tobo knikte. Een opwelling zette zijn lichaam aan het trillen. Angst? Opwinding? Hij wist het niet. Maar nu hij de rug keerde aan alles wat hem voorging, hield hij het bij de wijsheid van de oude Kozak: huilen doe je voor de strijd.

Hoewel er geen bus meer was, er bleek nog een boot af te reizen.

Hij grist het ticket uit zijn broekzak en vindt een handgeschreven tekst op de achterzijde.
Zeg nog eens bedankt… slaap wel en tot morgen, knuffels!
Verward kijkt hij rond. Wie was die vrouw aan het loket, die hem deze herinnering meegaf, de echo van een stem die in zijn hoofd blijft hangen, zwoel en raadselachtig. 

De houten planken kraken onder zijn voeten terwijl ze in de boot stappen, het water klotst zacht tegen de romp. De wind tilt zijn jas op alsof hij hem vooruit wil duwen. Wat hem te wachten staat, weet hij niet. Maar één ding is zeker: hij draagt iets mee dat hem zal veranderen.

Waarom is er geen water rond de boot?
Omdat hij vliegt!

Dat bevalt de jongen wel.

De boot stijgt. Niet met motoren, maar gedragen door een zwerm lichtgevende vogels die onder de romp verschijnen. De haven wordt kleiner. De stemmen vervagen. Onder hen ontvouwt zich een landschap dat nooit op kaarten heeft gestaan: bossen van kristal, bergen die ademen, steden die zich verplaatsen als wolken.

Tobo legt zijn hand op de wang van de jongen. Zijn warme vingers strelen hem achter zijn oor.
Kom, sluit je ogen om in te stappen en open ze als we hoog in de lucht zijn.

De jongen slaapt. Of droomt. Of bestaat misschien alleen in Tobo’s herinnering.

Onopgemerkt

Tobo wringt zich door de drukte van de receptie tot hij een plek aan de bar vindt, waar hij even halt kan houden. Halt houden is een onderschatte beleving in het leven — alsof stilstaan ons van het leven afscheurt, ons naar een duistere afgrond voert als we niet snel reageren. Niemand haalt het toch in zijn hoofd om stil te staan op een snelweg.

De première waar hij zich bevindt, was een uitnodiging van een vriend die na de voorstelling in het niets verdween, wegens een andere afspraak. Daar staat Tobo dan, alleen op de receptie. Toch deert het hem niet. Hij voelt er wel iets voor om ongemerkt rond te kuieren, te zien hoe mensen zich tot elkaar verhouden. Als je onopgemerkt wil zijn, zijn er altijd fotografen om je heen, denkt hij grappend, terwijl hij in de donkere ogen kijkt van de fotografe met een gapende lens in aanslag. Halt houden is ook geen onopgemerkte bezigheid — de fotografe neemt een pose waar, klaar om vast te leggen.

Nee, knikt Tobo gevleid. Misschien wil hij wel op de foto, maar dan toch liever onopgemerkt.
‘Ik heb me ingehouden, ik heb me ingehouden,’ zegt de fotografe, zichzelf herhalend.

Haar hoofd en voeten zijn in onevenwicht. Een deel wil stilstaan, een ander herinnert haar aan de gevolgen van stilstaan. Tobo vreest dat haar ogen, die hem schalks aankijken vanuit de hoeken van haar oogkassen, zich zullen losrukken en zwevend door de mensenmassa toch de gewenste foto zullen maken. Maar die schrik is ongegrond. Tobo beseft dat hij te maken heeft met een vrouwelijke aanpak. Niets is ongewenst. De fotografe verdwijnt langzaam in de massa. Haar getinte, matte huid, haar zachte gang, haar zwarte krullen — lichtjes achter haar hoofd vastgemaakt zodat ze niet voor haar lens vallen — vullen Tobo’s gedachten. Hoewel haar verschijning niet onopvallend is, slaagt ze erin om ongemerkt beelden te maken. Meestal vraagt ze toestemming aan gewillige gasten, die niet kunnen weerstaan aan haar mysterieuze, glimlachende ogen. Tobo merkt de fijnzinnige, sacrale overgave van het publiek voor haar blik.

Na een half uur loopt Tobo bekende mensen tegen het lijf en wordt de situatie een beetje ongemakkelijk. Hij probeert een gesprek aan te knopen, maar heeft geen idee waarover. Dan maar een glas bestellen — een bezigheid die zijn onbegrepen gevoelens oplost — en hij slentert rond op deze receptie zoals hij dat in deze stad doet. De vele onbegrijpelijke talen van Brussel componeren dagelijks een wereldse symfonie, waaruit een schat aan ongrijpbare verhalen ontstaat. Vaak miskende verhalen, waardoor Brussel afglijdt tot de meest misvatte stad ter wereld. Maar die vreemde verhalen doorprikken ons beeld van deze stad, dit land, deze wereld, met het drukke leven dat ze herbergt. Ze wassen de waas van onze blik af, bekijken en interpreteren het beeld ondersteboven — zoals een kind dat moeiteloos doet, maar volwassenen afschudden omdat het niet strookt met hun waarheid. Hoe zou Brussel eruitzien zonder al haar buitenlandse invloeden? Ze heeft geen antwoord, maar wel een voorkeur voor de bonte mengeling.

Met zijn glas in de hand staart hij de donkere nacht in. De stad buiten slorpt hem op, isoleert hem van de receptie. Toch voelt hij plots de nabijheid van de fotografe. Hun ogen kruisen, en het geeft haar de kans het beeld te nemen dat ze zocht.

‘Ik hou van Brussel,’ zegt hij tegen de fotografe.
‘Je houdt pas van een stad als je er de liefde vindt,’ fluistert ze hem toe, en verdwijnt weer in de massa.

11 – drie films later

Drie films later zal ik in Helsinki aankomen. Het schrille verschil kan niet groter zijn. De rust in Helsinki, de goed georganiseerde aanschuifrij. Ik mis het chaotische van India al een beetje. Drie uur later zal ik terug in mijn eigen buurt een steak met friet, vergezeld van een Triple, eten. Het is kil, wat normaal is voor februari. Plotseling voel ik me weer een beetje alleen. De harde realiteit van dit leven neemt weer zijn plaats in. Welke sterren zal ik in België vinden?

Hoe voelt een reis aan als je na een aantal dagen weer thuis bent? Een reis waarvan ik het idee heb dat iedereen die al heeft beleefd. Het felbezochte en bekeken India. Het land waar we spontaan aan cultuur, schoonheid, kleuren en armoede denken. De eerste vraag die ik krijg, is of het geen schok was. Het land van superlatieven. Waar onze vervuiling zichtbaar wordt. Meer mensen, meer kleuren, meer goden, meer glimlachen, meer zwerfvuil, meer vergane glorie, meer geschiedenis, meer verwondering, meer sterren, meer muziek, meer armoede. Een gigantisch pretpark. Meer lawaai, meer verkeer, meer toeristen. Minder alcohol.

Het lachwekkende bureaucratische systeem van Delhi om een treinticket te kopen, waarbij je twee uur in de rij wacht en meer dan twintig minuten bezig bent om alle papieren in te vullen. Het hoffelijk wachten in een rij, niet meer door iedereen respecteert, werd met het badwater weggegooid bij de onafhankelijkheid.

Ik vraag me meer en meer af of India een gecomprimeerd evenbeeld van onze maatschappij is, een toekomstvisie. Onze westerse vervuiling wordt zichtbaar in India. Ik denk aan de vele verzamelplaatsen van onze voedselkoeriers in Brussel, de zichtbaardere daklozen, onze eigen segregatie die we ontwikkelen. Terug in België vertelt iemand, die vaak naar India afreist, me dat ook in India mensen hem minder aanspreken. Iedereen zit meer en meer op hun eigen smartphone.

Hier, terug in België, staat mijn wereld echt weer op zijn kop. Het wordt me nog duidelijker dat ik niet weet waar ik heen ga.

10 – Herinneringen

Welke keuzes maken we in onze herinneringen – die achtergebleven restanten van onszelf in het verleden? Een web van beelden, woorden, geuren, gevoelens en emoties, fragiel aan elkaar geknoopt, met gigantische hiaten. Waar knopen we aan?

Herinneringen aan de schoonheid van de kleurrijke gewaden van vrouwen en mannen, hun decoratieve smaak. Aan toeristen die iets proberen iets te kopen, de restaurants, hun muziek, hun armoede. Aan de Blauwe Stad, de rooftopcafés van Jodhpur. Weg van het drukke straatbeeld krijg ik daar een heerlijk overzicht over de stad. Een verademing, vergeleken met het drukke geharrewar beneden in de straten, waar niemand rust wordt gegund. Indiërs geven me de indruk weinig aandacht te besteden aan openbare rust. Parken of zitbanken komen in de steden amper voor. Rustige café’tjes waar je een tijdje kunt blijven hangen ook niet – die zijn enkel voor toeristen. Het lijkt wel of Indiërs geen rust wordt gegund in hun steden. Misschien in hun tempels, via hun yoga, als een wondermiddel. En dan nog…

De gigantische rondslingerde rotsblokken van Hampi, alsof het ruziemakende goden waren die ermee naar elkaar hebben gegooid. De uitnodigende woestijn die het dorstige leven in zich opneemt. De platte landschappen tijdens mijn treinreizen, die me aan Brugge doen denken. De grootsheid en de zachtheid van die landschappen, de frisheid van de rijstvelden. Het vegetarische karakter van het hindoeïsme.

De geschiedenis van dit land leest als een trilogie van een fantast, maar dan in zeven delen, vol vergane glorie. Soms zitten ze werkelijk in hun eigen vuil. Tom, een Engelse leraar uit de Verenigde Staten, vraagt zich af wat er zou gebeuren als de volledige bevolking van Canada – evenveel als Delhi – gecomprimeerd in een stad als Delhi zou leven. Volgens hem zouden witte mensen deze compressie, deze drukte, deze ophoping niet kunnen verwerken. Witte mensen zijn veel agressiever, vindt hij.

Wandelen buiten de toeristische centra van de Indiase steden geeft een harder beeld van deze samenleving. Vooral ’s avonds en ’s nachts, temidden van de stoffige straten, de luidruchtige tuktuks en de vele auto’s met hun uitlaatgassen, het straatlawaai, het zwerfvuil en de vele daklozen die in hun slaapstraten liggen als beesten op een vuilnisbelt.

Chai, chai, chai – het nationale drankje wordt hier verkocht als warme broodjes. Op een station moet ik mijn treinticket kopen via een automaat. Met ongeloof merk ik dat er naast elke automaat een man staat die je helpt om het ticket te kopen. Vervolgens haalt hij een bundel geld uit zijn zak, want de automaten hebben geen wisselgeld. En dan die korte bezems, om al zittend het stof naar buiten te vegen.