Zuidtoren

Zesendertig verdiepingen, honderdvijftig meter hoog. De hoogste van België. Een baken in Brussel waar onze blik steeds naartoe terugkeert als we de Brusselse horizon afspeuren. Een onverhuld, visueel herkenningspunt van de stad. Toch zwaaien we hem geen lof toe. Hij is gewoon aanwezig—onvermijdelijk, onmiskenbaar.

Ik herinner me hoe ze ontkleed werd. De toren uit 1967 onderging in 1996 een metamorfose en herrees als een opvallende lijn in de Brusselse skyline. Ontmanteld, en vervolgens in een nieuw kleed gestoken.

Belichamen torens het verlangen van een stad om boven zichzelf uit te stijgen? Een menselijke ambitie: het zoeken naar perspectief, de wil om het aardse te overstijgen. Wie kijkt er vanuit die duizelingwekkende hoogte neer op Brussel? Voelt dat goed? De stad te zien als miniatuur, de toren als een machtige reus.

Een wereld die zich afschermt, zich onttrekt aan de buitenwereld, en zich bedekt met spiegels waardoor ze haar innerlijk kan afschermen. Toch blijken deze kolossen kwetsbaarder dan we dachten. Denk aan de vliegtuigramp in New York of de brandende torens in Hongkong. Voelen die hoogtes beschermend aan, of eerder angstwekkend? We vertrouwen blind op hun betonnen structuren en glazen gevels. Maar sta je onbeschermd aan de buitenkant, dan voelt het anders. Geconfronteerd met die hoogte besef je plots je eigen fragiliteit. De aantrekkingskracht van wat er beneden afspeelt, kan fatale gevolgen hebben. Hoe geïmponeerd we ook zijn als we van beneden naar boven kijken—eens boven aangekomen, kijken we naar beneden. Afhankelijk van je ervaring: fascinatie, angst, of de drang om óf naar beneden, óf nog hoger te reiken.