Waarom schreeuw ik, zo vaak en zo luid? Van binnen borrelt agressie, als een onstuimige vloed. Mijn demonen, ze dansen in mijn hoofd, ik laat ze niet gaan, Ze maken mijn leven zwaar, en ik vraag me af waarom ik zo blijf staan.
In de nacht sluipt mijn angst naar binnen, stromen tranen in mijn bed, mijn zelfrespect, mijn eigenwaarde vervaagt. Mijn wereld lijkt verloren, ik kan geen energie meer vinden om iets persoonlijks te bouwen, mijn krachten lijken verblind.
Mijn omgeving wordt een droom, ik ontmoet hen vluchtig, laat ze niet binnen, hun schaduw wordt nooit room. Ik voel me slecht, frustratie groeit in mij met de tijd, Ik vluchtte in mijn werk, maar ik verdween in die strijd.
Ben ik gehandicapt, of gewoon gefrustreerd? Leef ik mijn frustraties uit op degenen die ik zo liefheb? Wil ik bestaan, ergens toebehoren? Spreek met me, want ontkenning maakt me niet vrij. Ik praat tegen iemand. Mijn gelaat, weerspiegeld in het raam, beschrijft mijn gedachten die ik neerpen, ik praat tegen iemand, waardoor eenzaamheid wegebt, mijn hoofd geledigd wordt. Ik denk teveel en praat minder en minder, misschien heb ik het eigenlijk nooit echt gedaan, alsof ik beslist heb om beetje bij beetje mijn eigen stem te smoren, en toch praat ik tegen iemand met inkt aan papier zoals een fotograaf die niet begrijpt wat hij ziet en iets vastlegt om later zo zijn omgeving haar nodige aandacht te geven. Hoop ik hiermee me rustiger te voelen tussen de mensen die ik ken en ontmoet? Ze voelen afstandelijk aan, veraf, ik stel me vreemd op. Ik ben verward. Ik praat tegen iemand, maar wie hoort me? Gehoord willen worden, is je stem gebruiken, je zelfzekerheid doen afbrokkelen door naakt naar buiten te treden en je nooit onschuldige gedachten te laten leven.
Mijn wereld brand.
Een foto brengt Tobo terug naar verloren herinneringen. Herinneringen zijn vluchtig, bedenkt Tobo zich. Hij kijkt naar de slapende jongen terwijl de boot zacht klots in de nacht.